In deze zaak heeft eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het Schadefonds had aan haar dochter een uitkering van € 5.000,- toegekend op basis van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) vanwege een zedenmisdrijf. Eiseres is van mening dat de hoogte van de uitkering niet passend is en dat haar dochter recht heeft op een hogere financiële tegemoetkoming. De rechtbank heeft op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij zij oordeelde dat het Schadefonds in redelijkheid tot de uitkering van € 5.000,- heeft kunnen komen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van haar dochter, in haar beoordeling meegenomen, maar kwam tot de conclusie dat de omstandigheden niet voldoende waren om een hogere letselcategorie toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terugkreeg. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.