ECLI:NL:RBLIM:2025:6265

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
ROE 24/3887 en ROE 24/3875
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het Uwv inzake uitkering wegens betalingsonmacht en Ziektewet-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 1 juli 2025, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op de uitkering wegens betalingsonmacht onder de Werkloosheidswet (WW) en de ingangsdatum van de Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.Y. Gans, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het Uwv, dat de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vertegenwoordigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het niet eens was met de ongegrondverklaring van haar bezwaren tegen de besluiten van het Uwv, met name met betrekking tot de ingangsdatum van de opzegtermijn en de hoogte van de uitkering wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv ten onrechte een fictieve opzegdatum van 1 juli 2023 heeft gehanteerd, terwijl de arbeidsovereenkomst pas op 1 oktober 2023 rechtsgeldig is beëindigd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ingangsdatum van de ZW-uitkering ook onjuist was vastgesteld op 1 augustus 2023. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om nieuwe besluiten te nemen, waarbij de ingangsdatum van de ZW-uitkering opnieuw moet worden vastgesteld in overeenstemming met de nieuwe opzegdatum. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/3887
ROE 24/3875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 01 juli 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), het Uwv
(gemachtigde: mr. S.G.H. Alaerds).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de uitkering wegens betalingsonmacht als bedoeld in hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) (zaaknummer 24/3887) en tevens over de ingangsdatum van de Ziektewet (ZW)-uitkering en het niet beslissen op het bezwaar tegen de betaalspecificatie ZW-uitkering (zaaknummer 24/3875).
1.1.
Eiseres is het niet eens met de ongegrondverklaring van haar bezwaren tegen het besluit over de uitkering wegens betalingsonmacht, met de afwijzing van de vergoeding van de bezwaarkosten, met de ingangsdatum van de opzegtermijn en met de hoogte van de uitkering wegens betalingsonmacht. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank allereerst het beroep over de uitkering wegens betalingsonmacht (zaaknummer 24/3887) waarbij het belangrijkste geschilpunt de ingangsdatum van de opzegtermijn is. De rechtbank beoordeelt daarna het beroep over de ZW-uitkering (zaaknummer 24/3875). Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum van de ZW-uitkering, met het niet beslissen op het bezwaar tegen de betaalspecificatie ZW-uitkering.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het standpunt van het Uwv over de ingangsdatum van de opzegtermijn niet houdbaar is en het Uwv moet bekijken welke andere datum daarvoor in de plaats komt. Dit oordeel heeft tot gevolg dat ook de ingangsdatum van de ZW-uitkering onjuist is en door het Uwv opnieuw moet worden vastgesteld
.Eiseres krijgt dus gelijk en de beroepen zijn gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen. Heeft het Uwv mogen uitgaan van een fictieve opzegdatum? Heeft het Uwv ten onrechte de bezwaren ongegrond verklaard en ten onrechte de kosten van de bezwaarprocedure niet vergoed?
Heeft het Uwv de ingangsdatum van de ZW-uitkering ten onrechte bepaald op 1 augustus 2023? Heeft het Uwv ten onrechte niet beslist op het bezwaar tegen de betaalspecificatie van 22 november 2023? Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Het Uwv heeft bij besluit van 3 november 2023 aan eiseres een voorschot op de uitkering wegens betalingsonmacht (verder de uitkering) toegekend. Het Uwv heeft met de betaalspecificatie van 27 oktober 2023 kennis gegeven van betaling aan eiseres van
€ 7.015,32 netto (€ 7.280,00 bruto) aan voorschot op de uitkering. Het Uwv heeft met de betaalspecificatie van 10 november 2023 mededeling gedaan dat aan eiseres, na verrekening met het eerder betaalde voorschot, een bedrag ter hoogte van € 183,40 netto wordt uitbetaald. Het Uwv heeft bij besluit van 27 februari 2024 de eindafrekening van de uitkering en de perioden waarover de uitkering wordt berekend, vastgesteld. Met de betaalspecificatie van 28 februari 2024 heeft het Uwv meegedeeld dat aan eiseres € 586,60 netto, na verrekening met de eerder uitbetaalde bedragen, wordt betaald. Met het bestreden besluit van 21 juni 2024 op de bezwaren van eiseres tegen de besluiten en betaalspecificaties heeft het Uwv deze (betalings)besluiten gehandhaafd.
2.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 november 2023 aan eiseres met ingang van
1 augustus 2023 een ZW-uitkering toegekend waarbij het dagloon is vastgesteld op € 95,94. Het Uwv heeft met de betaalspecificatie van 22 november 2023 de nabetaling van ZW-uitkering over de periode 1 augustus 2023 tot en met 19 november 2023 vastgesteld op een bedrag van € 4.281,31 netto (€ 5.305,64 bruto). Met het bestreden besluit van 21 juni 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard wat betreft de hoogte van het ZW-dagloon, het dagloon vastgesteld op € 104,44 (geïndexeerd) en de ingangsdatum van de ZW-uitkering gehandhaafd op 1 augustus 2023.
2.2.
Eiseres heeft afzonderlijk beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juni 2025, gevoegd met elkaar, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eiseres is vanaf 10 mei 2019 werkzaam geweest bij Gerard Zwaak Dienstverlening (verder: de werkgever) voor 21 uur per week. Volgens het proces verbaal van de mondelinge behandeling ter zitting van 9 november 2022 bij de kantonrechter van deze rechtbank zijn eiseres en de werkgever overeengekomen dat het dienstverband met wederzijds goedvinden per 1 oktober 2023 wordt beëindigd en dat eiseres tot die datum het loon met loonemolumenten op de reguliere wijze krijgt uitbetaald. Verder staat in het proces-verbaal dat eiseres op dat moment ziek is en dat zij, indien zij zich weer beter meldt, tot het einde van het dienstverband zal worden vrijgesteld van arbeid. Voorts staat in het proces-verbaal dat eiseres afziet van een transitievergoeding.
3.1.
De werkgever is bij vonnis van 29 augustus 2023 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft bij brief van 1 september 2023 eiseres daarover bericht en heeft daarbij tevens de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de voor eiseres geldende opzegtermijn opgezegd. De curator heeft daarbij uitgelegd dat het Uwv de opzegtermijn zal berekenen en dat de maximale opzegtermijn zes weken bedraagt, te berekenen vanaf de datum van de brief. Eiseres heeft op 29 september 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens betalingsonmacht van de werkgever op grond van de WW.
3.2.
Het Uwv heeft op 3 november 2023 een ziekmelding van eiseres ontvangen. Het Uwv heeft eiseres vanaf 2 juni 2022 arbeidsongeschikt geacht. Ter zitting is gebleken dat het Uwv eiseres inmiddels een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft toegekend.
3.3.
Het Uwv heeft vervolgens de onder 2 en 2.1 vermelde besluiten genomen.

Inzake 24/3887

Heeft het Uwv mogen uitgaan van 1 juli 2023 als fictieve opzegdatum?
4. Eiseres voert aan dat het Uwv ten nadele van eiseres een ingangsdatum van de opzegtermijn aanneemt die eerder ligt dan de opzegging door de curator. De juistheid daarvan is van belang omdat de periode waarover Uwv het loon overneemt wordt vastgesteld op maximaal dertien weken voordat de opzegtermijn aanvangt en een opzegtermijn van maximaal zes weken wordt gehanteerd. Dit is ook van belang voor de over te nemen vakantietoeslag en vakantiedagen omdat die zien op een periode van maximaal een jaar. Eiseres betwist aldus de juistheid van de door het Uwv op grond van artikel 64, eerste lid, onder a, b en c, van de WW vastgestelde perioden. Het Uwv heeft in het bestreden besluit de einddatum van de opzegtermijn 31 juli 2023 niet voldoende gemotiveerd en eiseres vindt dat die datum in strijd is met het (door haar zogenoemde) vonnis van de rechtbank van 9 november 2022 waaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst volgens afspraak met de werkgever eindigt per 1 oktober 2023. Eiseres betwist dat sprake is van een rechtsgeldige voortijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2023 door een rechtmatige opzegging daarvan door de curator. Daarvan is geen bewijs. Eiseres wordt benadeeld door een afwijkende einddatum en daardoor gehanteerde opzegtermijn. Dit werkt ook door op het recht op ZW-uitkering die al per 1 augustus 2023 ingaat in plaats van 1 oktober 2023. Ook bij gebreke aan een deugdelijke belangenafweging kan het bestreden besluit geen stand houden, aldus eiseres.
4.1.
Het Uwv stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat uit onderzoek is gebleken dat de werkgever al op een eerdere datum dan de faillissementsdatum
29 augustus 2023 in betalingsonmacht verkeerde, namelijk op 1 juli 2023. Daarom moet volgens het Uwv bij de toepassing van de regels over overname van betalingsverplichtingen de ingangsdatum van de opzegtermijn ook worden vastgesteld op die datum. Uitgaande van 1 juli 2023 als begindatum van de opzegtermijn, is de periode van dertien weken, voorafgaande aan de opzegtermijn en de opzegtermijn van maximaal zes weken, over welke perioden het Uwv het loon en overige vergoedingen overneemt 1 april 2023 tot en met 30 juni 2023 respectievelijk 1 juli 2023 tot en met 31 juli 2023.Voor eiseres geldt een opzegtermijn van een kalendermaand zodat de einddatum van de opzegtermijn
31 juli 2023 is. Ten aanzien van de bezwaargrond van eiseres dat het dienstverband in het kader van een gerechtelijke procedure is geëindigd op 1 oktober 2023 stelt het Uwv dat in het geval de arbeidsovereenkomst met een datum in de toekomst is ontbonden, de curator de arbeidsovereenkomst toch voortijdig kan beëindigen door opzegging
.Voor de overname van vakantietoeslag en vakantiedagen geldt een periode van maximaal één jaar voordat de opzegtermijn is afgelopen, dus de periode 1 augustus 2022 tot en met
31 juli 2023.
4.2.
In artikel 61 van de WW is bepaald, voor zover relevant, dat een werknemer recht heeft op uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WW omvat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW:
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
1°. de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
2°. de dag waarop de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden eindigt;
3°. de dag waarop de dienstbetrekking van rechtswege eindigt, of
4°. de dag van opzegging van de dienstbetrekking;
b. het loon over ten hoogste de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze termijn was aangevangen op de op grond van het tweede lid door het UWV vastgestelde dag, met dien verstande dat de krachtens artikel 40 van de Faillissementswet ten aanzien van de werknemer geldende termijn, zowel in als buiten faillissement, niet wordt overschreden; en
c. het vakantiegeld, de vakantiebijslag en de bedragen, die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° of de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt.
Artikel 64, tweede lid, van de WW luidt als volgt:
Ten aanzien van het eerste lid, onderdeel a, geldt dat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk het loon omvat over ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs had moeten worden beëindigd of opgezegd, indien de dienstbetrekking niet of op een later dan het daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende moment is beëindigd of opgezegd.
4.3.
Het Uwv heeft toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 64, tweede lid, van de WW waarbij het Uwv is uitgegaan van een eerdere datum van betalingsonmacht dan de datum waarop de werkgever door de rechtbank in staat van faillissement is verklaard en heeft die datum, 1 juli 2023, tevens gehanteerd als de datum waarop het dienstverband redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. Het Uwv baseert zich daarbij op het interne rapport van 22 september 2023. Daarin staat onder het kopje ’Afwijkende beslissingen’ het volgende: “
26-10-2023 Bij nader inzien door de buitendienst betalingsonmacht op een eerder moment gesteld. De laatste loonbetaling heeft plaatsgevonden tot en met 30-6-2023. Sprake van een algehele blijvende betalingsonmacht is 1 juli 2023 hiermee veranderen de periodes van overname ten gunste van het personeel.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat artikel 64, tweede lid, van de WW (onder meer) ziet op de situatie dat al blijvende betalingsonmacht is ontstaan voordat op een later moment na faillissementsverklaring door de rechter de curator de dienstbetrekkingen van de werknemers gaat opzeggen. Het Uwv heeft dan de bevoegdheid om een om zelf de dag van opzegging te bepalen op de dag waarop naar haar oordeel redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat het intreden van de situatie van blijvende betalingsonmacht van de werkgever niet met zich brengt dat vanaf dat moment, en niet vanaf de latere datum van de opzegging door de curator, moet worden uitgegaan als de dag waarop de dienstbetrekking redelijkerwijs had moet worden opgezegd. [1] In een ander geval oordeelde de CRvB dat de bevoegdheid om een dag van opzegging aan te wijzen, het UWV alleen toe komt in geval na het ontstaan van betalingsonmacht sprake is geweest van te traag handelen. [2]
4.5.
In het licht van voormelde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet heeft onderbouwd waarom op de eerdere datum van het bestaan van betalingsonmacht, voor zover al die datum als juist kan worden beschouwd, tevens ook sprake was van een situatie waarin de dienstbetrekking redelijkerwijs had moeten worden opgezegd. De werkgever is bij vonnis van de rechtbank Limburg op 29 augustus 2023 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft, na verkregen toestemming van de rechter-commissaris op 31 augustus 2023, het dienstverband bij brief van 1 september 2023 opgezegd. Niet is gebleken van een situatie dat de werkgever en/of de curator te traag hebben gehandeld dan wel niet adequaat hebben gereageerd. Het Uwv heeft geen onderzoek gedaan naar de omstandigheden van eiseres, althans van een dergelijk onderzoek is niet gebleken. Het Uwv is eraan voorbijgegaan dat er sprake was van een vaststellingsovereenkomst op grond waarvan de dienstbetrekking per 1 oktober 2023 eindigt. Verder is van belang dat eiseres, zoals ook het Uwv heeft vastgesteld, op 1 juli 2023 ziek was. Dan geldt voor de werkgever -anders dan voor de curator- een opzegverbod. Ook had de werkgever niet zonder het (werkbedrijf van het) Uwv om toestemming het dienstverband met eiseres mogen beëindigen. Uit het voorgaand volgt dat in de situatie van eiseres op 1 juli 2023 geen sprake kon zijn van een rechtsgeldige opzegging van het dienstverband en dus ook niet van de situatie dat wegens onnodig traag handelen het dienstverband redelijkerwijs had moeten worden opgezegd.
4.6.
De rechtbank leidt uit het in 4.3. geciteerde rapport af dat voor de keuze van
1 juli 2023 als opzegdatum (mede) bepalend is geweest dat die in het belang is van de door het faillissement getroffen werknemers. Dit berust kennelijk op een, voor eiseres en de rechtbank niet kenbare en mogelijk (deels) tegenwettelijke, uitvoeringspraktijk. De rechtbank laat in het midden of die uitvoeringspraktijk in algemene zin ten gunste van werknemers is. Uitgaande echter van de -niet betwiste- aanname van het Uwv dat de werkgever tot en met april 2023 het volledige loon van eiseres betaald heeft, valt niet in te zien dat deze uitvoeringspraktijk, althans in het kader van de toepassing van de WW ten aanzien van eiseres, ook in haar belang is, dus gunstiger dan voortvloeit uit de juiste wetsuitvoering als onder 4.5 geschetst. Immers worden de achterstallige loonaanspraken van eiseres daardoor (naast de opzegtermijn van een maand) over twee maanden en niet over de maximaal mogelijke termijn van dertien weken overgenomen. Reeds daarom is er geen grond om op basis van een uitvoeringspraktijk ook in het geval van eiseres 1 juli 2023 als opzegdatum te hanteren.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat niet valt in te zien dat op basis van de ter beschikking staande gegevens alsnog een deugdelijke motivering voor 1 juli 2023 als opzegdag gegeven kan worden. Tenzij het Uwv alsnog op basis van intern beleid een deugdelijke motivering levert voor een andere opzegdatum dan 1 juli 2023 en die datum voor eiseres gunstiger is dan bij strikte wetstoepassing, is de rechtbank van oordeel dat de dag van opzegging van het dienstverband op 1 september 2023 moet worden bepaald. Zij gaat daarbij uit van de brief van de curator van 1 september 2023 waarin deze het dienstverband heeft opgezegd. Het Uwv heeft een opzegtermijn gehanteerd van een maand. Eiseres heeft de opzegtermijn als zodanig niet betwist. Dit betekent dat het dienstverband op 1 oktober 2023 als beëindigd wordt beschouwd.
Verhoogd uurloon
4.8.
Volgens eiseres blijkt niet dan wel onvoldoende dat het Uwv de vakantiedagen, vakantietoeslagen en alle overige loonemolumenten heeft becijferd naar het verhoogde uurloon van € 25,-.
4.9.
Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit inzichtelijk uitgelegd dat bij de berekening van de overname van het loon, de vakantiedagen en de vakantietoeslag rekening is gehouden met de loonverhoging van € 20,- naar € 25,- per uur. Nu de dag van opzegging moet worden verschoven zal het Uwv bij de nog te maken berekening eveneens rekening dienen te houden met de loonsververhoging voor zover die doorwerkt naar de maximumperiode van een jaar voor vakantiedagen en -toeslag.
13e maand
4.10.
Eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond over de dertiende maand niet gehandhaafd.
De rechtbank zal deze beroepsgrond daarom verder niet bespreken.
Heeft het Uwv ten onrechte de bezwaren ongegrond verklaard en ten onrechte de kosten van de bezwaarprocedure niet vergoed?
5. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv naar aanleiding van wat eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht tot een aanpassing van de uitkering is gekomen zodat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden en de kosten van bezwaar hadden moeten worden vergoed. Het Uwv erkent expliciet dat eiseres recht had op € 2.275,- per maand in plaats van de € 1.800,- per maand waar het Uwv eerder van uitging. Uwv stelt conform de standpunten van eiseres vast dat het loon onjuist werd becijferd op € 20,- per uur in plaats van € 25,- per uur. Het Uwv heeft miskend dat eiseres in elk geval terecht in bezwaar is gegaan tegen het besluit van 3 november 2023. Het Uwv heeft ook anderszins het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard omdat eiseres expliciet de juistheid van de betaalspecificaties van
27 oktober 2023 en 10 november 2023 heeft bestreden en het Uwv in het bestreden besluit expliciet heeft erkend dat de betaalspecificaties niet duidelijk zijn. Het Uwv heeft in het bestreden besluit de onduidelijkheden evenmin kunnen wegnemen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiseres niet kan worden gehonoreerd. Het beroep is al om andere redenen gegrond, zodat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar zal moeten nemen. Hoewel de rechtbank heeft geconcludeerd dat de gehanteerde opzegdatum niet houdbaar is, kan zij thans nog niet zelf in de zaak voorzien. Daarom is van herroeping van de primaire besluiten van 3 november 2023 en van 27 februari 2024 en van de aangevochten betaalspecificaties thans (nog) geen sprake. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ook het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar moeten betrekken.

Inzake 24/3875

Heeft het Uwv de ingangsdatum van de ZW-uitkering ten onrechte bepaald op 1 augustus 2023?
6. Volgens eiseres is de ingangsdatum van de ZW-uitkering niet 1 augustus 2023 maar 1 oktober 2023, de datum waarop het dienstverband met de werkgever is beëindigd. Eiseres is per 2 juni 2022 ziekgemeld bij het Uwv en zij ging conform de overeenkomst met haar werkgever per 1 oktober 2023 ziek uit dienst. Daarmee is het einde van het dienstverband rechtmatig vastgesteld op 1 oktober 2023.
6.1.
Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen over de opzegdatum in het beroep over de uitkering wegens betalingsonmacht, kan de ingangsdatum van het recht op ZW-uitkering niet worden gehandhaafd en zal die door het Uwv opnieuw moeten worden vastgesteld, zodanig dat die aansluit bij de periode waarover de betalingsverplichtingen worden overgenomen.
Heeft het Uwv ten onrechte niet beslist op het bezwaar tegen de betaalspecificatie van
22 november 2023 en zo ja, is deze betaalspecificatie juist?
7. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaar tegen de betaalspecificatie van 22 november 2023. Eiseres heeft in bezwaar de juistheid van het bedrag aan nabetaling en de periode van belang bestreden en heeft het gebrek aan een deugdelijke motivering aan de orde gesteld. Het Uwv is ten onrechte niet tot een algehele heroverweging naar aanleiding van het bezwaar gekomen.
7.1.
Het Uwv heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit ten onrechte niet op het bezwaar van eiseres tegen de betaalspecificatie is beslist. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
7.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift zich op het standpunt gesteld dat de betaalspecificatie van 22 november 2023 niet op een rechtsgevolg is gericht omdat deze het gevolg is van het besluit van 21 november 2023. Het bezwaar tegen de betaalspecificatie is volgens het Uwv daarom niet-ontvankelijk.
7.3.
De rechtbank zal zich in het kader van finale geschillenbeslechting uitlaten over het standpunt van het Uwv in het verweerschrift.
7.4.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”.
7.5.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van een periodiek te betalen uitkering is beslist, kan echter niet bij elke betaling opnieuw (integraal) aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [3]
7.6.
Het besluit van 21 november 2023 ziet op toekenning van ZW-uitkering vanaf
1 augustus 2023 tegen een dagloon van € 95,94; eiseres krijgt een uitkering van 70% van het dagloon. De betaalspecificatie vloeit in zoverre uit het besluit van 21 november 2023 voort wat betreft de ingangsdatum en de hoogte van het dagloon. De betaalspecificatie ziet echter ook op een eerste uitbetaling van ZW-uitkering over een langere periode (1 augustus 2023 tot en met 19 november 2023) en de berekende bruto en netto ZW-uitkering over die periode. In het besluit van 21 november 2021 staat niet wat de bruto en netto hoogte van de ZW-uitkering per dag en per maand is. Bij de betaalspecificatie ontbreekt een nadere toelichting over de totstandkoming van die bedragen die zou kunnen zijn af te leiden van het besluit van 21 november 2023. Het rechtsgevolg van de betaalspecificatie is dat een bruto bedrag aan ZW-uitkering over een bepaalde periode wordt vastgesteld en een netto bedrag wordt nabetaald. Eiseres moet tegen een dergelijke specificatie rechtsmiddelen kunnen aanwenden.
7.7.
De rechtbank volgt het Uwv dus niet in diens standpunt dat de betaalspecificatie niet is gericht op rechtsgevolg en daarom het bezwaar tegen die betaalspecificatie niet-ontvankelijk is. Het bezwaar is wel ontvankelijk. Dan is de vraag of de betaalspecificatie van 22 november 2023 juist is. Eiseres heeft de juistheid betwist en stelt dat in de specificatie een motivering ontbreekt.
7.8.
Alleen al door het hanteren van een onjuiste ingangsdatum van de ZW-uitkering is ook de betaalspecificatie van 22 november 2023 niet juist. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in 6.1 heeft overwogen.

Conclusie en gevolgen in beide zaken

8. De beroepen tegen beide bestreden besluiten zijn gegrond. Dat betekent dat eiseres in die zaken (deels) gelijk krijgt.
8.1.
De rechtbank vernietigt in de WW-zaak het bestreden besluit van 21 juni 2024 (zaaknummer 24/3887). Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen over de overname van achterstallige betalingsverplichtingen en daarbij een andere datum van opzegging moeten vaststellen. Verder zal het Uwv moeten beslissen welke gevolgen de verschuiving van de dag van opzegging heeft voor de overname van loon, vakantiedagen en vakantietoeslag.
8.2.
De rechtbank vernietigt in de ZW-zaak het bestreden besluit van 21 juni 2024 (zaaknummer 24/3875). Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen en daarbij de ingangsdatum van de ZW-uitkering opnieuw moeten vaststellen. Daarbij zal moeten worden aangesloten bij de nadere vaststelling van de opzegdatum in de WW-zaak. Voor zover nodig zal het Uwv ook alsnog een besluit moeten nemen op het bezwaar tegen de betaalspecificatie van 22 november 2023.
8.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het Uwv, als de nadere besluiten in de WW- en ZW-zaak, in onderlinge samenhang, tot gevolg hebben dat eisers in totaal te veel uitkering heeft gekregen, van terugvordering en verrekening dient af te zien omdat zulks in strijd zou zijn met het verbod van reformatio in peius.
8.4.
De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten in beide beroepen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.721,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften in beide zaken, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
8.5.
Daarnaast krijgt eiseres een vergoeding van in totaal € 102,- voor de griffierechten in beide beroepen (2 x € 51,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer 24/3887 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2024 betreffende de uitvoering van de WW;
- draagt het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep met zaaknummer 24/3875 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2024 betreffende de uitvoering van de ZW;
- draagt het Uwv op een nieuwe besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op de betaalde griffierechten in beide beroepen van in totaal € 102,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres in beide beroepen tot een bedrag van
€ 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 01 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 01 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9623.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 7 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9540 en van
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3614, herhaald bij de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3340.