ECLI:NL:RBLIM:2025:6860

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
ROE 24/4017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.N. Crombaghs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar tegen invorderingsbeschikking en verjaring van dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 15 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen een invorderingsbeschikking behandeld. Eiseres had een invorderingsbeschikking ontvangen omdat zij niet binnen de gestelde termijn had voldaan aan de voorschriften van haar omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de invorderingsbeschikking is verjaard, omdat het college geen stuitingshandeling heeft verricht binnen de wettelijke termijn van een jaar na het besluit tot invordering. Hierdoor heeft eiseres geen procesbelang meer en wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank legt uit dat de verjaringstermijn is gaan lopen na de stuiting door het invorderingsbesluit, maar dat het college geen verdere stuitingshandelingen heeft verricht. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtsvordering tot betaling van de verbeurde dwangsom is verjaard, waardoor eiseres niet meer hoeft te betalen. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van andere beroepsgronden, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Koeslag),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, het college

(gemachtigde: M.C.W. Gulicher en J.G.P. Vos).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 16 juli 2024. In dit besluit is het college bij de invordering van de verbeurde dwangsommen gebleven. Eiseres is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de invorderingsbeschikking is verjaard. Dit betekent dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage opgenomen bij deze uitspraak.

Procesverloop

3. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
4. Het college heeft op 24 januari 2022 een omgevingsvergunning verleend aan eiseres. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden, waaronder het voldoen aan een landschappelijk inpassingsplan inclusief het realiseren van een wadi / greppel met een capaciteit van 73 m3. Het college heeft hierbij aangegeven dat het landschappelijk inpassingsplan binnen zes maanden gerealiseerd dient te zijn, omdat anders op die datum
(24 juli 2022) een bestuursrechtelijk handhavingstraject wordt gestart. Het college heeft eiseres ook de mogelijkheid gegeven om een aanpassingsplan voor goedkeuring voor te leggen. Eiseres heeft contact opgenomen met het college om aan te geven dat de datum van 24 juli 2022 niet haalbaar is. Op verzoek van eiseres heeft het college besloten om de termijn van zes maanden te verruimen naar 12 maanden. Dit betekent dat eiseres op 24 januari 2023 aan de voorwaarden voldaan moest hebben.
4.1.
Op 2 maart 2023 heeft een controle plaatsgevonden bij eiseres. Tijdens deze controle is vastgesteld dat de landschappelijke inpassing niet geheel is gerealiseerd. Om die reden heeft het college een voornemen tot een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. Op 6 juni 2023 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd met een begunstigingstermijn tot 30 december 2023. Door eiseres is geen bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom, zodat die last onherroepelijk is geworden.
4.2.
Op 28 november 2023 heeft eiseres een aangepast inpassingsplan ingediend. Het college heeft dit plan op 12 december 2023 akkoord bevonden met de mededeling dat de begunstigingstermijn nog steeds tot 30 december 2023 loopt.
4.3.
Op 21 december 2023 heeft eiseres aan het college om uitstel gevraagd van de begunstigingstermijn. Het college heeft hier niet op gereageerd.
4.4.
Op 2 januari 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente Leudal geconstateerd dat eiseres niet aan alle voorwaarden heeft voldaan binnen de begunstigingstermijn. Op 27 januari 2024 heeft eiseres een invorderingsbeschikking ontvangen.
Heeft eiseres een procesbelang?
5. Eiseres heeft op zitting naar voren gebracht dat de vordering van het college tot betaling van de verbeurde dwangsom inmiddels is verjaard. De rechtbank vat dit op als een nieuwe beroepsgrond.
6. De rechtbank oordeelt dat ook na afloop van de beroepstermijn nieuwe gronden kunnen worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als de andere partij onvoldoende op die beroepsgrond heeft kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd. Ter zitting is deze beroepsgrond uitvoerig besproken. Het college is ter zitting voldoende in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze beroepsgrond. Daarnaast moet de rechtbank de verjaring ook ambtshalve toetsen. Dat deze beroepsgrond pas ter zitting is aangevoerd, acht de rechtbank om die reden niet in strijd met de goede procesorde.
7. De rechtbank ziet zich naar aanleiding van deze beroepsgrond (ambtshalve) tevens voor de vraag geplaatst of eiseres nog een procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Een procesbelang willen zeggen dat eiseres een actueel en reëel belang moet hebben bij de uitkomst van deze procedure. Met andere woorden: het doel dat eiseres voor ogen heeft moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en van feitelijke betekenis zijn. Als dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen inhoudelijke uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over het besluit tot invordering, omdat de vordering van het college tot betaling van de verbeurde dwangsom inmiddels is verjaard
.Dat betekent dat invordering niet meer mogelijk is en eiseres dus ook geen belang meer heeft bij de vraag of de invorderingsbeschikking terecht is genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verjaring van de vordering tot betaling van de verbeurde dwangsom
9. In artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de rechtsvordering tot betaling van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Als op de dag waarop de rechtsvordering verjaart, bezwaar of (hoger) beroep openstaat of aanhangig is tegen de last onder dwangsom, wordt de verjaringstermijn verlengd tot onherroepelijk op het bezwaar, beroep of hoger beroep is beslist. [1]
9.1.
Vast staat dat het college aan eiseres bij besluit van 6 juni 2023 heeft gelast om uiterlijk 30 december 2023 het landschappelijke inpassing te realiseren ofwel een gelijkwaardig en door het college goedgekeurd op onderdelen aangepast landschappelijk inpassingsplan te realiseren én de wadi conform het landschappelijk inpassingsplan te realiseren op het perceel van eiseres op straffe van een dwangsom van € 5000,-. Tegen deze last onder dwangsom zijn geen rechtsmiddelen ingesteld. De situatie als bedoeld in artikel 5:35, tweede lid, van de Awb, zoals omschreven in rechtsoverweging 9, doet zich dus niet voor.
9.2.
Op 2 januari 2024 heeft het college geconstateerd dat nog niet aan de last was voldaan en vast staat dat eiseres op de dag na het verstrijken van de begunstigingstermijn, 31 december 2023, ook nog niet aan de last had voldaan. Eiseres heeft daarom op 31 december 2023 van rechtswege de dwangsom van € 5.000,- verbeurd.
9.3.
Het college heeft naar aanleiding van de constatering van de overtreding een besluit tot invordering genomen op 27 februari 2024, inhoudende vaststelling dat eiseres de dwangsom van € 5.000,- heeft verbeurd. Op grond van het bepaalde in artikel 5:37a, eerste lid, van de Awb stuit deze invorderingsbeslissing de verjaring als bedoeld in artikel 5:35 van de Awb.
9.4.
De verjaringstermijn is door deze stuiting dus opnieuw begonnen en gaan lopen vanaf 28 februari 2024 tot 28 februari 2025.
9.5.
Het college heeft ter zitting bevestigd na 27 februari 2024 geen specifieke handelingen meer te hebben ondernomen ter stuiting van de verjaring, maar stelt wel dat de verjaringstermijn opnieuw is gestuit/verlengd. Deze verjaringstermijn zou volgens het college zijn gestuit/verlengd doordat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de invorderingsbeslissing van 27 februari 2024 en eiseres vervolgens beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 16 juli 2024, de beslissing waarmee op het bezwaar van eiseres is beslist.
9.6.
Uit artikel 5:37a van de Awb volgt dat een invorderingsbesluit de verjaring stuit (lid 1), de verjaringstermijn door een verzoek tot het nemen van een invorderingsbesluit kan worden verlengd tot onherroepelijk op dat verzoek is beslist (lid 2) en dat de verjaringstermijn wordt verlengd als er een rechtsmiddel open staat of aanhangig is tegen de afwijzing van een verzoek tot het nemen van een invorderingsbesluit (lid 3).
De in artikel 5:37a van de Awb besproken situaties doen zich hier niet voor. De rechtbank volgt het college daarom niet in de stelling dat de verjaringstermijn na 27 februari 2024 nog is verlengd of gestuit. Ook in de rechtspraak is geen steun te vinden voor het standpunt van het college dat de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van verbeurde dwangsommen wordt verlengd of gestuit door het instellen van een rechtsmiddel tegen een besluit tot invordering.
9.7.
De verjaringstermijn is dus na stuiting door het op 27 februari 2024 genomen invorderingsbesluit weer gaan lopen op 28 februari 2024. De verjaringstermijn eindigde daarom na een jaar op 28 februari 2025. Nu blijkt dat het college geen stuitingshandelingen heeft verricht na 28 februari 2024, is de rechtsvordering van het college tot betaling van een verbeurde dwangsom door eiseres verjaard.
9.8.
Vast staat dat eiseres de verbeurde dwangsom nog niet heeft betaald. Gelet op het voorgaande staat tevens vast dat eiseres de verbeurde dwangsom niet meer hoeft te betalen, omdat de vordering tot betaling is verjaard. Gelet hierop heeft eiseres geen (proces-)belang meer bij een oordeel over de beslissing tot invordering van de verbeurde dwangsommen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is.
9.9.
Omdat het beroep niet-ontvankelijk is komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van al het overige dat door partijen naar voren is gebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven over de (overige) beroepsgronden. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
11. De rechtbank kent geen proceskostenveroordeling toe. In dat kader overweegt de rechtbank dat een niet-ontvankelijkverklaring vanwege het ontbreken van procesbelang er niet aan in de weg staat dat wel kan worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om alsnog over te gaan tot een proceskostenveroordeling. [2] Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de eisende partij is tegemoetgekomen. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb is dan een proceskostenveroordeling mogelijk, ondanks dat de eisende partij door de rechtbank niet-ontvankelijk wordt verklaard. Van het aan eiseres tegemoetkomen door verweerder, of ander handelen van verweerder waardoor het procesbelang is komen te vervallen, is in dit geval echter geen sprake. Het procesbelang is komen te vervallen door het verjaren van de rechtsvordering. Daarom is er voor de rechtbank geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres of vergoeding van het griffierecht te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.N. Crombaghs, rechter, in aanwezigheid van N.I.W. Smeets, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:35
1. In afwijking van artikel 4:104, eerste lid, verjaart de rechtsvordering tot betaling van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
2. Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart, bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat of aanhangig is tegen de last onder dwangsom, wordt de verjaringstermijn verlengd tot onherroepelijk op het bezwaar, beroep of hoger beroep is beslist.
Artikel 5:37
1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
2. Het bestuursorgaan geeft voorts een beschikking omtrent de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.
3. Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken op het verzoek.
Artikel 5:37a
1. Een beschikking tot invordering van een dwangsom stuit de verjaring.
2. Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart een verzoek als bedoeld in artikel 5:37, tweede lid, aanhangig is, wordt de verjaringstermijn verlengd tot onherroepelijk op het verzoek is beslist.
3. Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart bezwaar, beroep of hoger beroep openstaat of aanhangig is tegen de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 5:37, tweede lid, of tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een zodanig verzoek, wordt de verjaringstermijn verlengd tot:
a. de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep of hoger beroep ongebruikt is verstreken;
b. onherroepelijk op het bezwaar, beroep of hoger beroep is beslist; of
c. het bestuursorgaan alsnog een beschikking tot invordering van een dwangsom heeft gegeven.
4. Indien op de dag waarop de rechtsvordering verjaart, de beschikking omtrent invordering ingevolge een uitspraak van de voorzieningenrechter is geschorst, wordt de verjaringstermijn verlengd met de duur van de schorsing.

Voetnoten

1.Artikel 5:35, tweede lid, van de Awb.
2.Uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.