ECLI:NL:RBLIM:2025:7129

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
ROE 22/1227
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 en de niet-subsidiabiliteit van kosten en adviseurs

In deze zaak heeft eiseres een subsidie aangevraagd op basis van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 voor een project gericht op duurzame inzetbaarheid. De subsidie is door verweerder vastgesteld op € 0,- omdat er kosten zijn gedeclareerd die buiten de projectperiode zijn gemaakt en omdat de uren van twee adviseurs niet declarabel zijn. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 23 september 2024 behandeld en komt tot de conclusie dat verweerder de subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de adviseurs over de benodigde kennis en ervaring beschikten en dat de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt, niet subsidiabel zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/1227

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: W.J.N. Brouwer en J.C.P. Poulissen),
en
de staatssecretaris van Participatie en Integratie [1] , voorheen de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Blok, mr. R.A. van der Oord en Y.J. Gerverdinck).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een door eiseres aangevraagde subsidie waarover verweerder een besluit heeft genomen. In het besluit is de subsidie op nihil vastgesteld, terwijl eiseres om een subsidie van € 12.500,- had gevraagd. Verweerder heeft de subsidie op nihil vastgesteld omdat er kosten zijn gedeclareerd die buiten de projectperiode zijn gemaakt en omdat de uren van twee opgevoerde adviseurs niet declarabel zijn. Eiseres is het daar niet mee eens.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de aangevraagde subsidie terecht op nihil heeft gesteld. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Verweerder heeft de door eiseres aangevraagde subsidie met het besluit van
10 november 2021 (hierna: het subsidiebesluit) vastgesteld op € 0,-.
3.1.
Met de beslissing op bezwaar van 20 april 2022 (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiseres en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres heeft op 25 juni 2018 voor het project ”Intrinsiek duurzaam inzetbaar” (projectnummer [nummer] ) subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aangevraagd op grond van de Subsidieregeling ESF 2014-2020 (hierna: de Subsidieregeling). Voor dat project heeft eiseres externe adviseurs van het bedrijf benVitaal ingeschakeld. Eiseres heeft de projectkosten begroot op € 25.000,-. Verweerder heeft op 25 september 2018 subsidie voor het project verleend voor de periode van 26 september 2018 tot 26 september 2019 voor een maximaal subsidiebedrag van € 12.500,- (hierna: het subsidieverleningsbesluit).
4.1.
Eiseres heeft vervolgens een einddeclaratie ingediend bij verweerder en € 25.000,- aan subsidiabele kosten gedeclareerd. Eiseres heeft gevraagd om de subsidie op € 12.500,- vast te stellen. [2] Naar aanleiding van deze einddeclaratie heeft verweerder nog nadere informatie verzocht van eiseres en vervolgens een voornemen uitgebracht op 4 augustus 2021. Eiseres heeft op dat voornemen gereageerd.
4.2.
Verweerder heeft aangegeven (voor zover nog van belang) dat een deel van de gedeclareerde kosten (€ 2.050,-) zijn gemaakt buiten de projectperiode en daarom niet subsidiabel zijn. Verder is onvoldoende aangetoond dat adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] gedurende het project voldoende kennis en ervaring hadden op het gebied van duurzame inzetbaarheid, zodat zij niet kunnen worden aangemerkt als adviseur investeringsprioriteit B (in de zin van de Subsidieregeling) en hun opgevoerde kosten (respectievelijk € 10.960,- en € 3.250,-) daarom niet declarabel zijn. Dit heeft tot gevolg heeft dat het drempelbedrag van € 12.000,- [3] niet wordt gehaald, waardoor het project niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarom heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 0,-.
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aan eiseres verleende subsidie heeft vastgesteld op € 0,-. Zij beoordeelt daartoe uitsluitend of de in het bestreden besluit opgenomen standpunten van verweerder juist zijn (en dus niet of de in het subsidiebesluit opgenomen standpunten juist zijn). Zij doet dat uitsluitend aan de hand van de argumenten die eiseres in beroep naar voren heeft gebracht en hetgeen daarover ter zitting is besproken.
5.1.
In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante regels opgenomen. [4]
Activiteiten buiten de projectperiode (€ 2.050,-)
6. In artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling staat – kort gezegd – dat kosten die zijn gemaakt buiten de projectperiode niet subsidiabel zijn, met uitzondering van de kosten voor de projectcoördinatie en -administratie.
6.1.
In artikel B6, aanhef en onder c, van bijlage 1 van de Subsidieregeling, dat specifiek gaat over Investeringsprioriteit B, staat dat een project slechts voor subsidie in aanmerking komt indien de subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel B6 (investeringsprioriteit B) op het project van toepassing is een bedrag van € 2.050,- aan kosten buiten de projectperiode is gemaakt.
7.1.
Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat de buiten de projectperiode gedeclareerde kosten alsnog moeten worden toegekend omdat zij door verweerder naar de verkeerde regelgeving is verwezen. Eiseres wijst er in dat kader op dat in het subsidieverleningsbesluit enkel wordt verwezen naar de Subsidieregeling zonder dat er een link bij is vermeld. Eiseres heeft via de website van Uitvoering van Beleid gezocht naar de Subsidieregeling en is uitgekomen op een versie daarvan waarin deel B van bijlage 1 (nog) niet was opgenomen. Eiseres ging er daardoor vanuit dat artikel 13, aanhef en sub e, van de Subsidieregeling van toepassing was.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten die buiten de projectperiode zijn gemaakt terecht niet subsidiabel heeft geacht. De rechtbank overweegt in dat kader dat niet aannemelijk is dat eiseres geheel niet op de hoogte was van de specifieke regels die zijn opgenomen in deel B van bijlage 1 bij de Subsidieregeling. Uit de subsidieaanvraag van eiseres en de daarna gewisselde stukken blijkt immers dat eiseres (ook) op de hoogte was van de eis van 2 referenties die is opgenomen in artikel B6, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling. Verder overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid is van degene die subsidie aanvraagt om zich op de hoogte te stellen van de geldende (toepasselijke) regels en voorwaarden en om daaraan te voldoen. Voor zover eiseres is uitgegaan van andere regelgeving, komt dat voor haar rekening en risico. De rechtbank is tot slot, anders dan eiseres stelt, niet gebleken dat de verweerder eiseres op het verkeerde been heeft gezet. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de verweerder in het subsidieverleningsbesluit heeft verwezen naar de Subsidieregeling (waar deel B van bijlage 1 onderdeel van uitmaakt) en bovendien expliciet heeft aangegeven dat alleen kosten die worden gemaakt tijdens de projectperiode voor subsidie in aanmerking komen.
De referenties van de adviseurs
9. In artikel 1 van de Subsidieregeling is bepaald dat onder
Adviseur investeringsprioriteit Bwordt verstaan: een natuurlijk persoon (…) die in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf als adviseur werkzaam is op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Onder
duurzame inzetbaarheidwordt verstaan: het gemotiveerd, gezond en productief houden van werkenden om hen in staat te stellen tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (…) betaald werk te verrichten.
9.1.
Vervolgens is in artikel B6, aanhef en onder f, van de Subsidieregeling bepaald dat een project slechts voor subsidie in aanmerking komt indien per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. De referenties moeten betrekking hebben op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur op het terrein van duurzame inzetbaarheid.
9.2.
Uit de artikelsgewijze toelichting op de Subsidieregeling maakt de rechtbank op dat het referentievereiste geldt omdat verweerder moet kunnen controleren of een adviseur daadwerkelijk beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verricht op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Daarvoor is van belang dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende persoon ervaring heeft als adviseur op dat werkterrein. Voor die vaststelling is het opgeven van referenties van belang. De referenties hebben betrekking op de kennis en ervaring op het terrein van duurzame inzetbaarheid van de beoogd adviseur(s). Verder wordt verduidelijkt dat de kennis en vaardigheden van de adviseur relevant moeten zijn voor de uitvoering van het beoogde project op het terrein van duurzame inzetbaarheid.
10. Verweerder heeft de referenties voor adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] onvoldoende bevonden, met als gevolg dat zij niet worden aangemerkt als adviseur (in de zin van de Subsidieregeling) en hun uren dan ook niet declarabel zijn.
Adviseur [adviseur 1] (€ 10.960,-)
11. Ten aanzien de uren van adviseur [adviseur 1] stelt de minister zich – kort gezegd – op het standpunt dat uit de overgelegde referenties niet blijkt dat adviseur [adviseur 1] bij aanvang van het project beschikte over voldoende relevante kennis en ervaring op het gebied van duurzame inzetbaarheid. In het bestreden besluit heeft de minister hierover aangegeven dat voor adviseur [adviseur 1] (uiteindelijk) zeven referenties zijn overlegd van ROC Leeuwenborg, Sappi, Vaeshartelt, RD4, Auto Munsterhuis, Stichting Buitenschoolse Kinderopvang PCPO Midden-Brabant en Stichting Protestants-Christelijk Primair Onderwijs Midden-Brabant. In zijn algemeenheid merkt verweerder op dat adviseur [adviseur 1] in september 2018 bij benVitaal in dienst is getreden en dat niet kan worden vastgesteld dat hij daarvoor werkzaamheden (tot september 2018) heeft verricht op het gebied van duurzame inzetbaarheid, in de uitoefening van zijn beroep en bedrijf. Daardoor valt hij niet onder de definitie van
Adviseur investeringsprioriteit Ben voldoen alle referenties (al) niet om zijn deskundigheid aan te tonen bij het project bij eiseres. Daarnaast heeft de minister nog een aantal opmerkingen per referentie:
  • ROC Leeuwenborg: verweerder geeft aan dat hij niet bekend is met het project en ook geen contact krijgt met de organisatie zodat verweerder onder meer niet kan vaststellen wanneer het project heeft gelopen.
  • Sappi: volgens verweerder blijkt uit deze referentie niet (voldoende) dat adviseur [adviseur 1] activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid heeft ontplooid.
  • RD4: er heeft een subsidieproject gelopen van begin tot eind 2018. Adviseur [adviseur 1] is pas in september 2018 bij benVitaal in dienst getreden. De projectperiode van eiseres is gestart op 5 september 2018. Op dat moment had adviseur [adviseur 1] dus nog geen relevante kennis en ervaring kunnen opdoen in het project bij RD4. Bovendien uit de referentie ook inhoudelijk niet dat adviseur [adviseur 1] relevante kennis en ervaring heeft opgedaan op het gebied van duurzame inzetbaarheid.
  • Auto Munsterhuis: voor dat project is nog geen einddeclaratie ingediend, zodat geen referenties zijn beoordeeld.
  • Stichting Buitenschoolse Kindvoorzieningen PCPO Midden-Brabant: in dit project heeft adviseur [adviseur 1] volgens verweerder geen activiteiten verricht.
  • Stichting Protestants-Christelijk Primair Onderwijs Midden-Brabant: verweerder geeft aan dat adviseur [adviseur 1] in dit project weliswaar als adviseur is opgevoerd, maar dat zijn uren daarin als niet-subsidiabel zijn beoordeeld.
12. Eiseres voert aan dat de referentie van Vaeshartelt is afgewezen zonder reden. Bij Vaeshartelt is in de zomer van 2018 een pilot uitgevoerd, voordat daar een subsidieproject is gestart. Adviseur [adviseur 1] heeft in het kader van die pilot in augustus 2018 als adviseur kennis en ervaring opgedaan voor wat betreft individuele coaching en de vertaling van de gespreksverslagen, verdiepende onderzoeken en vragenlijstresultaten naar organisatieadviezen.
12.1.
Verder wijst eiseres er op dat adviseur [adviseur 1] projectoverkoepelend is beoordeeld door verweerder en op basis van de projecten bij Auto Munsterhuis en PCPO Midden-Brabant is goedgekeurd voor projecten gestart op of na 25 september 2019. In het project bij Auto Munsterhuis heeft adviseur [adviseur 1] werkzaamheden uitgevoerd op 11 en 12 december 2018. In het project bij PCPO Midden-Brabant heeft adviseur [adviseur 1] werkzaamheden uitgevoerd tot 19 augustus 2019. Volgens eiseres zou adviseur [adviseur 1] na deze werkervaring sowieso subsidiabel moeten kunnen worden opgevoerd. De subsidiabele periode is daarbij niet van belang. De werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] binnen het onderhavige project hebben plaatsgevonden van 5 februari 2019 tot en met
28 augustus 2019. Dit is na de goedgekeurde werkzaamheden in het project van Auto Munsterhuis en 3 uren in het onderhavige project zijn gewerkt na 28 augustus 2019 zodat in elk geval die uren goedgekeurd zouden moeten worden.
12.2.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de werkzaamheden die adviseur [adviseur 1] in het project bij RD4 heeft verricht zonder meer thuishoren binnen het thema duurzame inzetbaarheid.
13. Tussen partijen is in geschil op welk moment een adviseur over de relevante kennis en ervaring moet beschikken. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit de Subsidieregeling niet blijkt dat een adviseur reeds op het moment van een subsidieaanvraag of bij aanvang van een projectperiode over relevante kennis en ervaring moet beschikken. Omdat verweerder moet toetsen of uren van een adviseur declarabel zijn, dient verweerder te toetsen of de adviseur bij aanvang van zijn werkzaamheden in een subsidieproject kan worden aangemerkt als Adviseur investeringsprioriteit B en dus of hij op dat moment beschikt over relevante kennis en ervaring. Verweerder beschikt met de einddeclaratie ook over de datum waarop een specifieke adviseur in een subsidieproject werkzaamheden verricht. Dat de Subsidieregeling ervan uitgaat dat een adviseur reeds bij de aanvraag wordt opgevoerd maakt dit niet anders. Verweerder heeft ook bevestigd dat het kan voorkomen dat andere dan bij de aanvraag opgevoerde adviseurs worden ingezet en dat dit op zichzelf niet aan subsidievaststelling in de weg staat. [5]
13.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat het standpunt van verweerder dat wanneer er in een subsidieproject nog geen eindproduct is opgeleverd, dit project niet als referentieproject kan dienen, onjuist is. Dat er een eindproduct moet zijn opgeleverd in een project om als referentieproject te kunnen gelden volgt niet uit de (ratio van de) Subsidieregeling. Of een adviseur in het betreffende project relevante kennis en ervaring heeft opgedaan is ook niet afhankelijk van het eindproduct. Dat neemt niet weg dat verweerder wel aan de hand van de referenties moet kunnen vaststellen of en op welk moment een adviseur relevante kennis en ervaring heeft opgedaan. Het is aan de subsidieaanvrager om de referentie daar voldoende op te (laten) toespitsen zodat dit voor verweerder aan de hand van die referenties controleerbaar is. Vanzelfsprekend dient een referentie daarnaast voldoende concreet en uitgebreid te zijn zodat toetsbaar is voor verweerder of er daadwerkelijk kennis en ervaring is opgedaan op het gebied van duurzame inzetbaarheid.
14. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt dat nu adviseur [adviseur 1] pas in september 2018 bij benVitaal in dienst is getreden en het subsidieproject van eiseres in september 2018 is gestart, adviseur [adviseur 1] voor dit project niet kan worden aangemerkt als Adviseur investeringsprioriteit B, niet. De werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] in het subsidieproject zijn aangevangen op 5 februari 2019. Verweerder dient daarom te beoordelen of adviseur [adviseur 1] op dat moment kon worden aangemerkt als Adviseur investeringsprioriteit B en dus over relevante kennis en ervaring beschikte op het gebied van duurzame inzetbaarheid. In dat kader heeft verweerder de door eiseres overgelegde referenties beoordeeld.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat tegen de afwijzing van de referentie van ROC Leeuwenborg geen beroepsgronden zijn gericht, zodat die afwijzing vaststaat. Ook tegen de afwijzing van de referentie van Sappi heeft eiseres geen beroepsgronden gericht en bovendien heeft de rechtbank het standpunt van verweerder over deze referentie in een andere zaak reeds juist bevonden. [6] In diezelfde zaak zijn de standpunten over de referentie van Vaeshartelt door de rechtbank beoordeeld en is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat onduidelijk is in welke hoedanigheid de eventuele werkzaamheden in augustus 2018 zijn verricht en verweerder daarom heeft kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat adviseur [adviseur 1] deze werkzaamheden als adviseur (in het kader van beroep- of bedrijf) heeft verricht. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken.
14.2.
Eiseres heeft er terecht op gewezen dat de referentie van Auto Munsterhuis projectoverkoepelend door verweerder is goedgekeurd. Adviseur [adviseur 1] heeft binnen dat project in december 2018, en derhalve vóór zijn werkzaamheden in het onderhavige subsidieproject, verricht. Dat betekent dat verweerder deze referentie voor het project van eiseres had moeten goedkeuren.
14.3.
In het andere projectoverkoepelend goedgekeurde referentieproject, namelijk die van PCPO Midden-Brabant, heeft adviseur [adviseur 1] werkzaamheden verricht tot 19 augustus 2019. Deze werkzaamheden liepen daarmee parallel aan de werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] in het onderhavige project van eiseres, waarin adviseur [adviseur 1] werkzaamheden heeft verricht van 5 februari 2019 tot en met 28 augustus 2019. Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de referentie van PCPO Midden-Brabant niet blijkt dat adviseur [adviseur 1] bij de aanvang van (de werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] in) het project van eiseres reeds relevante kennis en ervaring had op het gebied van duurzame inzetbaarheid.
14.4.
Ten aanzien van de referentie van RD4 overweegt de rechtbank dat nu de werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] in het onderhavige subsidieproject zijn aangevangen op 5 februari 2019, het zeer wel mogelijk is dat adviseur [adviseur 1] in het project van RD4 (dat liep in 2018) relevante kennis en ervaring heeft opgedaan. Verweerder heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat uit de referentie onvoldoende blijkt dat adviseur [adviseur 1] die kennis en ervaring op het gebied van duurzame inzetbaarheid heeft gedaan. De beschrijving van de werkzaamheden van adviseur [adviseur 1] zijn in de referentie onvoldoende concreet en toegespitst op dit thema. Eiseres heeft daarover ook geen nadere informatie verschaft, terwijl het op haar weg ligt om aan te tonen dat aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Verweerder heeft deze referentie derhalve terecht afgewezen.
15. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er ten aanzien van adviseur [adviseur 1] niet wordt voldaan aan de referentievoorwaarde nu slechts uit één referentie blijkt dat adviseur [adviseur 1] bij aanvang van zijn werkzaamheden in het subsidieproject beschikte over relevante kennis en ervaring op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Op grond daarvan is de conclusie van verweerder dat de uren van adviseur [adviseur 1] niet subsidiabel zijn juist.

Conclusie en gevolgen

16. Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht de kosten die zijn gemaakt buiten de projectperiode (€ 2.050,-) en de uren van adviseur [adviseur 1] (€ 10.960,-) niet subsidiabel heeft geacht. Wanneer deze kosten in mindering worden gebracht op de door eiseres gedeclareerde kosten van € 25.000-, blijft er aan declarabele kosten minder over dan het drempelbedrag van € 12.000,-. Dat heeft tot gevolg dat verweerder de subsidie op grond van artikel B10, tweede lid, van de Subsidieregeling op nihil heeft kunnen vaststellen. Een beoordeling van de beroepsgronden die gaan over de uren van adviseur [adviseur 2] kan deze uitkomst niet anders maken. Aan een beoordeling van die beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en verweerder de subsidie terecht op € 0,- heeft vastgesteld. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres geen vergoeding van het betaalde griffierecht of (eventuele) proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:23, eerste lid
1. Een bestuursorgaan verstrekt subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
Artikel 4:45, eerste en tweede lid
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingverplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel. 4:46
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
Subsidieregeling Europees Sociaal Fonds (ESF) 2014-2020
Artikel 2. Inleidende bepaling
(…)
5. De bepalingen in de bijlagen gelden in aanvulling op hetgeen in het algemeen deel van de regeling is vastgelegd. Voor zover de bepalingen uit de bijlagen in tegenspraak zijn met bepalingen uit het algemeen deel van de regeling, prevaleren de bepalingen in de bijlagen boven de bepalingen in het algemeen deel in de regeling.

Artikel 4. Aard van de projecten

1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:
(…)
c. bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit, nader uitgewerkt in de hoofdstukken V en Va in het kader van investeringsprioriteit B in bijlage 1, behorende bij deze regeling;
(…)
Artikel 11. Hoogte van de subsidie
1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit A, B en C bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.
(…)
Artikel 13. Niet-subsidiabele kosten
Niet voor subsidiering komen in aanmerking:
(…)
kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot verlening, met uitzondering van kosten voor de directe loonkosten projectcoördinatie en -administratie en de externe kosten projectcoördinatie en -administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling.
(…)
Bijlage 1. Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C
(…)
Investeringsprioriteit B. Actief en gezond ouder worden
(…)
Artikel B4. Doel
Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:
het verkrijgen van advies met een implementatieplan; of
het verkrijgen van begeleiding bij de implementatie van een advies, waaronder het in dialoog met de werkenden aanpassen van de organisatie van het werk.
(…)
Artikel B6. Specifieke eisen
Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
(…)
De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;
(…)
Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.
Artikel B9. Hoogte subsidie
1. Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.
(…)
Artikel B10. Einddeclaratie en subsidievaststelling
(…)
2. Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.

Voetnoten

1.De rechtbank maakt dit op uit de portefeuilleverdeling binnen het (demissionaire) kabinet Schoof.
2.In artikel 11, eerste lid, van de Subsidieregeling staat dat – voor zover hier relevant – subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit B maximaal 50% van de subsidiabele kosten bedraagt.
3.Als bedoeld in artikel B6, onder g, van bijlage 1 van de Subsidieregeling.
4.Deze zijn ook te raadplegen op https://wetten.overheid.nl.
5.Vergelijk wat is overwogen onder 11 in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 8 april 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2019. Te raadplegen op https://uitspraken.rechtspraak.nl.
6.Zie de uitspraak van de rechtbank in het beroep met zaaknummer 22/2982.