ECLI:NL:RBLIM:2025:7210

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
ROE 24/2900
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.N. Crombaghs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake welstandsexces bij schilderwerkzaamheden aan appartementencomplex

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eiser, een bewoner van een appartementencomplex, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Eiser stelde dat de kleurverandering van de buitenkozijnen van zijn appartementencomplex, van donkergrijs naar lichtgrijs, een welstandsexces opleverde. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had advies gevraagd aan de welstandscommissie, die concludeerde dat er geen sprake was van een welstandsexces. De rechtbank oordeelde dat het college het advies van de welstandscommissie mocht opvolgen en dat er geen omgevingsvergunning nodig was voor de schilderwerkzaamheden, aangezien deze als gewoon onderhoud werden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2900
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, het college
(gemachtigden: J.P.M. Bergmans en C.M.J.J. Erdkamp).

Inleiding

1. Eiser woont sinds 2008 aan de [adres] , gelegen in de woonwijk ‘ [woonwijk] ’ te [woonplaats] . De kleurstelling van de buitenkozijnen van het appartementencomplex waarin eiser woont, is veranderd. De buitenkozijnen zijn van donkergrijs naar lichtgrijs geschilderd. Eiser is van mening dat de nieuwe kleur van de buitenkozijnen een welstandsexces oplevert. Om die reden heeft eiser op 9 oktober 2023 een handhavingsverzoek ingediend bij het college.
2. Het college heeft naar aanleiding van het ingediende handhavingsverzoek een deskundige (afgevaardigde van de welstandscommissie) de nieuwe kleur van de buitenkozijnen laten beoordelen. Uit deze beoordeling is gebleken dat er geen sprake is van een welstandsexces. Naar aanleiding van het advies van de afgevaardigde van de welstandscommissie heeft het college het handhavingsverzoek van eiser op
27 november 2023 afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Het college heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiser de welstandscommissie opnieuw verzocht om te beoordelen of de nieuwe kleurstelling van de buitenkozijnen wel of geen welstandsexces oplevert. Op 5 maart 2024 heeft de welstandscommissie een advies uitgebracht waarin staat dat er geen sprake is van een welstandsexces. Het college heeft dit advies opgevolgd en het bezwaar van eiser op 26 maart 2024 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.
5. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
7. Het verzoek om handhaving is gedaan op 9 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is er een vergunning nodig voor de schilderwerkzaamheden?
8. De rechtbank is met het college van oordeel dat voor het schilderen van de buitenkozijnen van het appartementencomplex geen omgevingsvergunning is vereist. Het schilderen van de buitenkozijnen wordt gezien als gewoon onderhoud. Op grond van artikel 2 bijlage II, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is er voor gewoon onderhoud geen omgevingsvergunning nodig zolang de detaillering, profilering en vormgeving van de kozijnen ten opzichte van de oude kozijnen niet wijzigt. Zowel uit de stukken als ter zitting is niet gebleken dat de detaillering, profilering en vormgeving van de kozijnen verandert. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de schilderwerkzaamheden van de kozijnen vergunningsvrij zijn.
9. Omdat de schilderwerkzaamheden vergunningsvrij zijn kan het college alleen achteraf handhaven tegen de kleurstelling van de kozijnen als blijkt dat de kleur in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Is de nieuwe kleur van de buitenkozijnen in ernstige strijd met de redelijke eisen van welstand?
10. Het college dient te beoordelen of de nieuwe kleur op de buitenkozijnen van het appartementencomplex in ernstige strijd is met de redelijke eisen van welstand. Om dit te beoordelen heeft het college om een advies gevraagd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft op 5 maart 2024 een advies uitgebracht waarin zij aangeeft dat de nieuwe kleurstelling van de kozijnen geen welstandsexces oplevert. Het college heeft dit advies opgevolgd.
Mocht het college het advies van de welstandscommissie opvolgen?
11. Het is vaste jurisprudentie van de bestuursrechter dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering in dat advies begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op hetgeen een partij ten aanzien van het advies heeft aangevoerd. De rechtbank oordeelt niet zelf of er sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand, maar beoordeelt of het college zich terecht op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand.
12. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of het college zich op het advies van de welstandscommissie mocht baseren en op basis van het advies heeft mogen besluiten dat er geen sprake is van een welstandsexces. De rechtbank is van oordeel dat het college zich heeft mogen baseren op het advies van de welstandscommissie en dat het college heeft mogen concluderen dat er geen sprake is van een welstandsexces. De rechtbank legt dit hierna uit.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] mag het college op dat advies afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
14. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het advies van de welstandscommissie het college mocht concluderen dat geen sprake is van een welstandsexces. De rechtbank is gebleken dat het college zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van 5 maart 2024, gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de nieuwe kleurstelling van de kozijnen geen welstandsexces oplevert. De enkele stelling van eiser dat de nieuwe kleurstelling van de kozijnen niet in voldoende mate overeenkomt met de stedenbouwkundige uitgangspunten, is niet voldoende voor het oordeel dat dat advies ondeugdelijk zou zijn. Zoals ter zitting is besproken behoren de stedenbouwkundige uitgangspunten niet tot het toetsingskader of er al dan niet sprake is van een welstandsexces. De rechtbank ziet daarom in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college het advies van 5 maart 2024 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of innerlijk niet concludent is.
15. De rechtbank begrijpt dat eiser graag een ander oordeel had gezien en dat de kleurverandering van de buitenkozijnen teleurstellend voor hem is. Zowel uit de stukken als ter zitting is door eiser duidelijk naar voren gebracht dat er goed is nagedacht over de inrichting en de kleurstelling van de wijk. Maar zoals ter zitting is besproken valt dit buiten het toetsingskader of er al dan niet sprake is van een welstandsexces.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
17. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025 door mr. J.R.N. Crombaghs, rechter, in aanwezigheid van M.L. Neumann, griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces verbaal,
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 23 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1659.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2873, en van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1139.