In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 juli 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit tot woningsluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Maastricht had besloten de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er een handelshoeveelheid harddrugs was aangetroffen. Verzoeker, die huurder en bewoner van de woning is, was het niet eens met dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de beoordeling werd gekeken naar de vraag of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de meldingen van drugsoverlast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en dat er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren.
Daarnaast werd vastgesteld dat de sluiting van de woning evenredig was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, zoals zijn gezondheid en financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij een bijzondere binding met de woning had en dat hij niet actief had gezocht naar alternatieve woonruimte. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen en de noodzaak van handhaving van de openbare orde.