Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De verdere procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 mei 2025.
Rechtbank Limburg
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter in Maastricht, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens schade die hij stelt te hebben geleden door de afrastering van een perceel dat door gedaagde wordt gehuurd. De zaak betreft de vraag of gedaagde aansprakelijk is voor de schade die door zijn dieren is veroorzaakt, en of de afrastering deugdelijk is. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 februari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 mei 2025. Tijdens deze behandeling werd besloten om de zaak aan te houden voor een bezichtiging van de afrastering door partijen en de eigenaar van het perceel. Na de bezichtiging heeft gedaagde laten weten dat er geen minnelijke regeling is bereikt. Eiser vordert een schadevergoeding van € 5.768,98, gebaseerd op artikel 6:179 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, maar de kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn schadeclaim. De kantonrechter concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden die aan gedaagde kan worden toegerekend. De vorderingen van eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.152,00 zijn vastgesteld.