ECLI:NL:RBLIM:2025:8074

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/334211 / HA ZA 24-392
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor teeltschade door wateroverlast na hevige regenval

In deze zaak vordert eiser, een eigenaar van een perceel te Sevenum, schadevergoeding van Waterschap Limburg wegens teeltschade die is ontstaan door wateroverlast na hevige regenval in augustus 2010. Eiser stelt dat het Waterschap haar wettelijke verplichtingen op het gebied van waterbeheer heeft geschonden, wat heeft geleid tot de inundatie van zijn perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in augustus 2010 tussen de 165mm en 177mm neerslag viel, wat aanzienlijk hoger is dan de gemiddelde neerslag in die periode. Eiser heeft zijn vordering gebaseerd op het beleid van het Waterschap om het waterpeil hoog te houden, wat volgens hem heeft geleid tot een onacceptabele verhoging van het waterpeil en daardoor schade aan zijn bomen. Het Waterschap heeft echter betwist dat er sprake was van een normschending en heeft aangevoerd dat de wateroverlast het gevolg was van de hevige neerslag en de werking van het eigen drainagesysteem van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Waterschap niet aansprakelijk is voor de schade, omdat het niet is gebleken dat het Waterschap haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/334211 / HA ZA 24-392
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.J. Gommans,
tegen
WATERSCHAP LIMBURG,
te Roermond,
gedaagde partij,
hierna te noemen: het Waterschap,
advocaat: mr. J.J. Jacobse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 juni 2025 ter gelegenheid waarvan door partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd en aan de zijde van het Waterschap een verbeelding (luchtfoto) van de oude situatie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel, gelegen te Sevenum aan de [adres 1] , hoek [adres 2] en [adres 3] . [eiser] gebruikt dit perceel voor haar [bedrijf] . Het perceel is gelegen op 25,4 meter NAP. Het perceel van [eiser] is voorzien van een drainagesysteem, waardoor overtollig (hemel)water afgevoerd kan worden naar de [adres 4] .
2.2.
Het perceel maakt inmiddels deel uit van het bedrijventerrein Tradeport. Het watersysteem ter plaatse is hierdoor ingrijpend veranderd. In deze uitspraak wordt uitgegaan van de oude situatie, zoals die bestond ten tijde van de schadegebeurtenis in 2010.
2.3.
In 2010 grensde het perceel van [eiser] aan de watergangen [adres 3] (ten zuiden van het perceel) en de [adres 4] (ten oosten van het perceel). De [adres 4] stroomt over in de [adres 4] , ten noordoosten van het perceel van [eiser] . Vanaf watergang [adres 3] (die in verbinding staat met de [adres 4] ) vond via stuw LAH3 afvoer plaats naar de [adres 5] (ten westen van het perceel), dit om de [adres 4] te ontlasten en om als noodoverlaat te dienen. De stuw diende ervoor om het oppervlaktewater in de watergangen voor de stuw op een bepaald peil te krijgen alvorens het wordt afgevoerd. Een stuw kan daarbij door het Waterschap zodanig worden afgesteld dat stroomrichtingen van waterlopen kunnen worden gewijzigd. De gehele waterhuishouding (ook in het vestigingsgebied van [eiser] ) is derhalve vergaand te manipuleren en zodoende controleerbaar.
2.4.
Het stroomgebied rondom het perceel van [eiser] valt onder het beheersgebied van het Waterschap. Het Waterschap is onder meer belast met wettelijke taken op het gebied van waterkwantiteitsbeheer, waaronder het zoveel mogelijk op peil houden van het oppervlaktewater en het beheer en onderhoud van watergangen.
2.5.
In augustus 2010 is tussen 165mm en 177mm neerslag gevallen in het stroomgebied waar ook het perceel van [eiser] ligt. De gemiddelde neerslag in augustus in dit stroomgebied is 79 mm.
2.6.
In de periode van 30 augustus 2010 tot 3 september 2010 is door een stijging van het waterpeil het water niet meer van de [adres 3] naar de [adres 5] gestroomd, maar juist in tegengestelde richting vanuit de [adres 5] door de stuw LAH3 naar de [adres 3] en (uiteindelijk) naar de [adres 4] .
2.7.
Het perceel van [eiser] is in diezelfde periode onder water komen te staan. De waterstand in de [adres 4] is gestegen, waardoor de drainagebuizen een aanzuigende werking in plaats van een afvoerende werking hadden en hemelwater niet kon worden afgevoerd. De hoeveelheid water op het perceel van [eiser] heeft ervoor gezorgd dat verschillende bomen op het perceel zijn afgestorven of minder goed zijn gegroeid.
2.8.
In 2011 is een terugslagklep geplaatst in de stuw LAH3, om in toekomst te voorkomen dat water onbedoeld in tegengestelde richting vanuit de [adres 5] naar de [adres 3] (en uiteindelijk naar de [adres 4] ) zou stromen.
2.9.
Op 18 juli 2011 heeft [deskundige] , expert in [vakgebied] (hierna: [deskundige] ), onderzoek gedaan naar de schade op het perceel van [eiser] . De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van 25 juli 2011. [deskundige] heeft de schade na aftrek van uitgespaarde kosten begroot op € 220.006,50.
2.10.
Op 5 oktober 2011 heeft [eiser] het Waterschap aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Het Waterschap heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.11.
Partijen hebben verschillende besprekingen gevoerd en overleg gehad over een minnelijke regeling. Partijen zijn er niet in geslaagd een minnelijke regeling te bereiken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van het Waterschap tot betaling van € 220.006,50 met betrekking tot de inundatie in augustus 2010, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Sinds de jaren ‘80 geldt het beleid om het waterpeil hoog te houden om verdroging tegen te gaan. Dit beleid is vastgelegd in het Nieuw Limburgs Peil (NLP) en bestaat uit een grondwaterstandverhoging en het herstellen van het natuurlijke meanderen van beken. In het kader van de uitvoering van dat beleid zijn stuwen geplaatst teneinde voor vernatting te zorgen en de waterhuishouding te kunnen controleren. Op basis van het NLP streefde men ernaar de grondwaterstand met 10-15 cm te verhogen. In de praktijk is volgens [eiser] sprake van een verhoging van 40-50 cm. Dit is het gevolg van een toename van de begroeiing door minder te maaien en het natuurlijk laten meanderen, waardoor de afvoercapaciteit van de [adres 5] is verminderd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit beleid van het Waterschap niet adequaat is en tot grote overlast heeft geleid. [eiser] verwijst hiervoor naar het rapport ‘ [analyse adres 5] ’ van 15 april 2013 van het Waterschap. De stijging van het waterpeil heeft ervoor gezorgd dat het water op het perceel van [eiser] niet langer via de drainagebuizen kon afstromen, maar juist werd aangezogen. Dit heeft tot een overstroming van het perceel geleid, waardoor schade is opgetreden aan de bomen op dit perceel.
3.3.
Verder verwijt [eiser] het Waterschap dat de door het Waterschap geplaatste stuw LAH3 niet op de juiste wijze is gebruikt. De stuw LAH3, die volgens [eiser] bepalend is voor de afvoer van het water van het perceel van [eiser] , mocht niet hoger staan dan 24,7 meter NAP. Het Waterschap heeft echter op 11 september 2010 een stuwstand van 25 meter NAP gemeten, waardoor de opgestuwde waterstand uitkwam op 25,2 meter NAP. Door het niet op juiste wijze functioneren van stuw LAH3 is vanaf 2008 water vanuit de [adres 5] en de [adres 3] naar de [adres 4] gestroomd. [eiser] verwijst hierbij naar het rapport ‘Wateroverlast [eiser] 1998, 2005 en 2010’ van 13 februari 2014 van het Waterschap, waarin wordt erkend dat een hogere waterstand in de [adres 4] kan leiden tot inundatie bij lage gedeeltes langs de [adres 4] . In februari 2011 is een terugslagklep geplaatst in stuw LAH3 waarna dit probleem zich niet meer heeft voorgedaan. Volgens [eiser] had het Waterschap die terugslagklep eerder moeten plaatsen.
3.4.
Het Waterschap voert verweer en wijst op de hevige neerslag in de betreffende periode, waardoor de grondwaterstanden fors zijn gestegen. Destijds was het beleid om water langer vast te houden. Dit zorgde ervoor dat water minder snel kon wegstromen, waardoor ook de waterstanden in de relevante watergangen flink zijn gestegen. De uitvoering van dit beleid is volgens het Waterschap een rechtmatige overheidsdaad, waarvoor een andere procedure moet worden gevolgd. Het Waterschap vindt dat [eiser] op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.5.
Het Waterschap erkent dat het peil in de [adres 5] eind augustus 2010 dusdanig ver steeg dat er, ondanks dat de stand van stuw LAH3 was verhoogd, water vanuit deze watergang richting de [adres 3] en uiteindelijk in de [adres 4] stroomde. Het Waterschap stelt zich echter op het standpunt dat de [adres 4] deze extra hoeveelheid water aankon, zodat het water niet tot aan of over het maaiveldniveau is gestegen. Volgens het Waterschap is geen sprake van inundatie in die zin dat de watergangen buiten hun oevers zijn getreden, maar is het onderwaterlopen van het perceel van [eiser] het gevolg van het eigen drainagesysteem. Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat wanneer zij stuw LAH3 niet zou hebben verhoogd, er juist meer water richting de [adres 4] zou zijn gestroomd en het waterpeil aldaar nog verder zou zijn gestegen, omdat tijdens de hevige regenval eind augustus 2010 het water vanuit de [adres 5] naar de [adres 3] en de [adres 4] stroomde. Volgens het Waterschap is er dan ook geen sprake van een causaal verband tussen het verhogen van de stuwstanden en het onderwaterlopen van het perceel van [eiser] . Tot slot betwist het Waterschap de hoogte van de door [eiser] gestelde schade.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het juridisch kader
4.1.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1981:AG4240 (Bargerbeek); ECLI:NL:HR:1999:ZC2813 (West-Friesland) en ECLI:HR:2001:AD5302 (Rijnstromen)) blijkt dat de in het algemeen te hanteren maatstaf is of een waterschap, gezien de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij het beleid betrokken belangen en de beperkte middelen, bij de uitvoering van haar (wettelijke) taken beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Hoe ver de onderhoudsplicht van een waterschap gaat ter vermijding van het onder water lopen van gronden door verstopping van waterwegen, hangt van verschillende factoren af. Bij het uitoefenen van zijn onderhoudsplicht heeft een waterschap een zekere beleidsvrijheid maar die gaat niet zo ver dat het optreden van een waterschap slechts marginaal zou kunnen worden getoetst. Voorts mag van een waterschap worden verlangd dat, wanneer een klacht binnenkomt over een waterpeil, het daarop adequaat reageert door naar aanleiding van die klacht een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen. Een waterschap hoeft echter niet steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge of te lage waterstanden en op basis daarvan maatregelen te nemen vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid. Verder rust op een waterschap geen resultaats- maar een inspanningsverplichting.
4.2.
[eiser] heeft het Waterschap diverse verwijten gemaakt, zoals samengevat in r.o. 3.2. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 150 Rv de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten en rechten draagt. Dit brengt in beginsel mee dat [eiser] de gestelde normschendingen voldoende onderbouwd dient te stellen en zo nodig te bewijzen en voorts ten aanzien van de door haar geuite verwijten, concreet zal moet stellen en bewijzen dat deze de oorzaak van de wateroverlast alsmede van de daaruit voortvloeiende gestelde schade zijn.
Het uitgevoerde beleid
4.3.
[eiser] heeft als schadeoorzaken mede aangemerkt het extensieve maaibeleid van het Waterschap en het natuurlijk laten meanderen van de beken, waardoor het waterpeil is gestegen. Dit beleid van het Waterschap volgt uit het Nieuw Limburgs Peil, dat op haar beurt is gebaseerd op de Europese Kaderrichtlijn water, de Waterwet en het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 (geactualiseerd in 2008). Dit beleid is neergelegd in een projectbesluit dat formele rechtskracht heeft gekregen. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat dit besluit, zowel wat betreft de wijze van tot stand komen als wat betreft de inhoud, in overeenstemming is met alle wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
4.4.
Een juiste uitvoering van dit beleid behoort tot de taak van het Waterschap en kan dus ook niet als onrechtmatig worden aangemerkt en dus niet tot een schadevergoedingsplicht leiden. Voor zover [eiser] beoogd heeft om in deze procedure nadeelcompensatie wegens een rechtmatige overheidsdaad te vorderen, kan de vordering niet worden toegewezen omdat deze via de bestuursrechtelijke rechtsgang moet te worden ingediend.
De gestelde normschending
4.5.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat het Waterschap haar eigen beleid onvoldoende is nagekomen. Op dit punt geldt het volgende.
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat het waterpeil boven 25,5 meter NAP is uitgekomen. Dit waterpeil is door het Waterschap gemotiveerd betwist. Volgens het Waterschap stond het peil in de dagen voorafgaand aan de hevige regenval eind augustus 2010 op drainageniveau. Dat het hoger zou hebben gestaan, zoals [eiser] onder verwijzing naar het rapport van de Bakelse Stroom stelt, is volgens het Waterschap niet logisch, omdat het in de periode voorafgaand aan 30 augustus 2010 juist relatief droog was en in een droge periode in de zomer het grondwaterpeil snel zakt. Het grondwaterpeil is volgens het Waterschap door de regenval eind augustus 2010 vervolgens met 50 cm gestegen, terwijl de stand in de watergangen met 40 cm is verhoogd. Daarnaast heeft het Waterschap gemotiveerd betwist dat er in de periode dat het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan normen golden die bepaalden hoe hoog het waterpeil mocht zijn en hoe ver dit mocht stijgen of dalen in een bepaalde periode. Het Waterschap verwijst hiervoor naar het NBW-actueel en het NLP.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door het Waterschap is door [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het waterpeil hoger dan 25,5 meter NAP was. Daar komt bij dat de rechtbank het Waterschap in haar verweer volgt dat er geen harde normen waren voor het waterpeil. In 2010 gold enkel het NBW-actueel en het NLP, waarin de doelstelling is vastgelegd om in 2015 de watersystemen op orde te hebben en te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarbij zijn werknormen vastgesteld, uitgedrukt in de kans dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (en dus de kans op inundatie vanuit oppervlaktewater). Ter zitting is door het Waterschap uitvoerig betoogd dat destijds niet-bindende afspraken werden gemaakt met de eigenaren c.q. gebruikers van de omliggende percelen over het streefpeil ter monitoring van het waterpeil met het oog op nadere vastlegging van streefpeilen in de toekomst (richting 2015). Bij het vaststellen van de streefpeilen werd rekening gehouden met de ligging en het maaiveldniveau van de omliggende percelen, maar niet met individuele inrichtingen op die betreffende percelen. Andere normen waren er niet. Dit is door [eiser] niet weersproken.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze werknormen en streefpeilen tot een inspanningsverplichting aan de zijde van het Waterschap om het waterpeil niet boven het afgesproken niveau uit te laten komen, maar niet tot een resultaatsverbintenis. Daar komt bij dat het waterpeil in het onderhavige geval niet boven maaiveldniveau is uitgekomen, hetgeen ook door [eiser] is erkend. Daarmee heeft het waterpeil het toelaatbare niveau niet overschreden en heeft het Waterschap naar het oordeel van de rechtbank aan haar verplichtingen voldaan.
4.9.
Dat [eiser] schade heeft geleden door wateroverlast is blijkens het partijdebat mede een gevolg van de werking van zijn eigen drainagesysteem, waarvoor het Waterschap niet aansprakelijk is. De zorgplicht van het Waterschap gaat niet zo ver dat zij in de uitoefening van haar taak rekening had moeten houden met de (optimale) werking van het drainagesysteem van [eiser] . Van een normschending door het Waterschap door een stijging van het waterpeil is dan ook niet gebleken.
4.10.
Ten aanzien van stuw LAH3 overweegt de rechtbank als volgt. Het Waterschap heeft erkend dat het water in een andere stroomrichting liep dan de bedoeling was, maar heeft daarbij betoogd dat de [adres 4] de grotere hoeveelheid water aankon. Dit is door [eiser] niet voldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom uit de verandering in de stroomrichting niet worden geconcludeerd dat er minder water, althans onvoldoende water, werd afgevoerd. Ook wanneer het waterpeil in de [adres 4] zou zijn gestegen door de verandering van stroomrichting, is hiervoor reeds vastgesteld dat het waterpeil niet boven maaiveldniveau is gestegen, zodat er geen sprake was van inundatie vanuit de watergang. Ook op dit punt heeft het Waterschap haar zorgplicht niet geschonden. Het plaatsen van een terugslagklep in 2011 is naar het oordeel van de rechtbank een adequate reactie van het Waterschap op de klachten van [eiser] . Het Waterschap had – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet zelf eerder hoeven te onderzoeken of [eiser] last zou hebben van te hoge waterstanden en op basis daarvan maatregelen hoeven te treffen. Van een normschending is dan ook geen sprake.
4.11.
Met betrekking tot de verhoging van de stuwstand van LAH3 boven de gestelde maximale hoogte van 24,7 meter NAP geldt dat het Waterschap heeft toegelicht waarom zij dit heeft gedaan. Het Waterschap heeft aangegeven dat een verhoging van de stuwstand er bij de omgekeerde stroomrichting juist voor moest zorgen dat minder water vanuit de [adres 5] in tegenovergestelde richting via de [adres 3] naar de [adres 4] kon stromen. Door een verhoging van de stuwstand is het waterpeil in de [adres 4] juist lager gehouden in plaats van (verder) verhoogd. Zelfs wanneer die verhoging van de stuwstand dus als normschending zou worden aangemerkt, geldt dat het causale verband ontbreekt tussen de normschending en de gestelde schade. Van de zijde van [eiser] is gesteld dat stuw LAH3 bij een omgekeerde stroomrichting (vanuit de [adres 5] naar de [adres 4] ) geen enkele werking had. Pas de plaatsing van de terugslagklep in stuw LAH3 heeft ervoor gezorgd dat het water niet meer in de omgekeerde richting naar de
[adres 4] kan stromen. Daarmee volgt uit de stellingen van beide partijen dat de instelling van stuw LAH3 boven de maximale hoogte van 24,7 meter op 30 augustus 2010 en de daaropvolgende dagen niet heeft kunnen bijdragen aan de verhoging van de waterstand in de [adres 4] , aangezien in die periode het water van de [adres 5] naar de [adres 4] stroomde. Al hetgeen partijen omtrent de maximaal toegestane stand van stuw LAH3 hebben gesteld, is voor de beoordeling van het geschil dus niet relevant en behoeft geen bespreking.
4.12.
Dat de percelen van [eiser] zijn overstroomd door een toelaatbare stijging van het waterpeil in combinatie met de eigen drainagebuizen van [eiser] , is al met al een ongelukkige samenloop van omstandigheden die niet aan het Waterschap kan worden toegerekend. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een bespreking van de hoogte van de gestelde schade.
4.13.
Samengevat zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het Waterschap worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00;
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00);
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing);
totaal
12.223,00.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
MS