ECLI:NL:RBLIM:2025:8125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
ROE 25/1549
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning vanwege professionele hennepplantage en diefstal van elektriciteit

Op 20 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam], verzoekster, en de Burgemeester van de gemeente Maastricht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester om de woning van verzoekster te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 1 juli 2025 besloten de woning voor drie maanden te sluiten vanwege het aantreffen van een professionele hennepplantage met 210 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 8 augustus 2025 behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning kon overgaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, ondanks het feit dat er geen overlast of feitelijke drugshandel was geconstateerd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoekster niet had aangetoond dat de sluiting onevenredig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster op de hoogte was van de hennepplantage en dat de sluiting van de woning niet onevenredig was, gezien de ernst van de situatie. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. S.C. Mellendijk-Leinders, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1549

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Maastricht, verzoekster,

(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, de burgemeester,

(gemachtigde: mr. R.G.A. Stassen en mr. A. Badaljan).

Inleiding

1. Bij besluit van 1 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de (huur)woning van verzoekster te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten te houden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
1.1.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd of hij bereid is om in afwachting van de zitting en de uitspraak op de voorlopige voorziening geen uitvoering te geven aan het bestreden besluit. De burgemeester heeft daarmee ingestemd.
Op het verzoek heeft de burgemeester gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen
op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester verzoekster in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en de duur van drie maanden gesloten te houden. De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden die verzoekster in deze en de bezwaarschriftprocedure tegen de last heeft aangevoerd.
2.1.
Het oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Als verzoekster het niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die door de burgemeester nu nog moet worden genomen), kan verzoekster daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank mag in die (bodem)procedure anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
4. De voorzieningenrechter is uitgegaan van de volgende, vaststaande feiten. Verzoekster woont in de door haar gehuurde woning (de woning). De politie heeft in de kelder van de woning een professionele hennepplantage van 210 hennepplanten aangetroffen, alsook assimilatielampen en een koolstoffilter. De hennepplantage in de woning van verzoekster was dus op professionele, maar onveilige wijze opgezet, doordat sprake was van diefstal van elektriciteit en het daarmee verband houdende brandgevaar.
4.1.
Bij brief van 29 april 2025 heeft de burgemeester verzoekster naar aanleiding van het onder 4. genoemde in kennis gesteld van het voornemen om de woning te sluiten. Verzoekster heeft vervolgens haar zienswijze kenbaar gemaakt. De burgemeester heeft in die zienswijze geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken, zodat de burgemeester vervolgens het sluitingsbesluit heeft genomen. Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en dit verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Is sprake van een spoedeisend belang?
5. De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen indien er een spoedeisend belang is, waardoor verzoekster niet kan wachten op een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter dient dus eerst te beoordelen of in dezen sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang in dezen is gelegen in de aard en kern van de zaak. De voorzieningenrechter acht daarvoor van belang dat verzoekster in de woning woont en (nog) geen alternatieve woonruimte heeft.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7. Verzoekster heeft niet betwist dat de politie in haar woning een hennepplantage van 210 hennepplanten heeft aangetroffen en dat de burgemeester op grond daarvan dus bevoegd is haar woning te sluiten. De voorzieningenrechter zal daarover dan ook niet oordelen. Verzoekster betwist wel de noodzaak en evenredigheid van de woningsluiting. Wat zij daarover heeft aangevoerd, beoordeelt de voorzieningenrechter daarom hierna.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
8. Verzoekster voert aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en herstel van de openbare orde. De woning maakt namelijk geen deel uit van een crimineel circuit en staat ook niet bekend als een drugspand. Er is ook geen sprake van loop naar de woning, althans dat heeft de burgemeester niet onderbouwd. Verder is de woning van verzoekster niet gelegen in een kwetsbare wijk, aangezien de door de burgemeester ter zake betrokken periode te ruim is.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving en het herstel van de openbare orde. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt namelijk dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs (voor zover in dezen relevant van meer dan vijf hennepplanten) wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel en dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Dat is in deze zaak ook aan de orde. De politie heeft in de woning van verzoekster namelijk een handelshoeveelheid van 210 hennepplanten aangetroffen, zonder dat er ter plaatse overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Desondanks wordt aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Woningsluiting is in beginsel dan noodzakelijk en ook een geschikt middel om de woning aan het drugscircuit te onttrekken. Dat geldt te meer als er sprake is van een ernstig geval, zoals dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze zaak ook aan de orde is. Het gaat immers om een professionele hennepplantage met 210 hennepplanten (op een onveilige wijze is opgezet doordat er diefstal van elektriciteit heeft plaatsgevonden, met brandgevaar tot gevolg), die bovendien geplaatst en onderhouden is geworden, zodat de woning -in tegenstelling tot wat verzoekster heeft betoogd- wel degelijk deel uitmaakt, althans heeft uitgemaakt van het criminele (drugs)circuit en ook moet worden aangenomen dat de woning (in ieder geval in dat circuit) ook bekend staat of heeft gestaan als drugspand. Of de woning al dan niet gelegen is in een kwetsbare wijk, maakt het hiervoor overwogene niet anders, zodat de voorzieningenrechter daarover niet zal oordelen.
Is sluiting van de woning evenredig?
10. Verzoekster voert daarnaast aan dat de sluiting van haar woning niet evenredig is. Verzoekster heeft een derde immers toegestaan om een hennepplantage in haar woning op te zetten om financiële redenen (vanwege schulden van circa € 10.000,00). Daarnaast is van belang dat sprake is van medische (lichamelijke en psychische) problematiek. Zo is er sprake van een kapotte knie, waardoor verzoekster -naar eigen zeggen- afhankelijk is van een rolstoel. Daarnaast is sprake van een depressie. Verzoekster ontvangt in verband met de medische problematiek huishoudelijke hulp (vanuit de WMO), alsook verpleging en verzorging (vanuit een PGB). Die hulpverlening komt te vervallen als verzoekster elders dan in de gemeente van de burgemeester moet gaan wonen. Het is voor verzoekster door haar medische problematiek dan ook niet mogelijk om te verhuizen, maar ook om financiële redenen is zij niet in staat om vervangende, passende woonruimte te vinden en verzoekster kan (samen met haar huisdieren) ook niet zonder meer terecht bij iemand uit haar netwerk.
11. Als de sluiting noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting zijn onder andere de verwijtbaarheid en de eventuele bijzondere binding met het pand van belang. [2]
12. De voorzieningenrechter vindt de woningsluiting niet onevenredig en overweegt in dat verband als volgt. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik kan maken. Een betrokkene kan (enkel) geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en ook niet redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. [3] Daarvan is in dit geval geen sprake. Verzoekster heeft immers erkend dat zij van de aanwezigheid van de hennepplantage op de hoogte was; verzoekster heeft daarmee (om financiële redenen) zelfs ingestemd. Van geen of verminderde verwijtbaarheid is daardoor geen sprake.
12.1.
Van een bijzondere binding van verzoekster aan de woning is ook niet gebleken. Uit de door verzoekster overgelegde medische gegevens blijkt dat verzoekster medische klachten heeft, waaronder knieklachten en een depressie, maar uit de door verzoekster overgelegde medische gegevens volgt niet dat verzoekster door de medische klachten is gebonden aan de woning. Dit standpunt van verzoekster is dus niet (voldoende) onderbouwd. Uit de medische gegevens blijkt ook niet dat verzoekster vanwege haar medische problematiek afhankelijk is van een rolstoel en van enige (daarmee verband houdende) aanpassingen in en/of rondom de woning is de voorzieningenrechter ook niet gebleken, althans dat heeft verzoekster wel gesteld, maar niet onderbouwd. Zo is ter zitting gebleken dat de huidige woning van verzoekster uit meerdere woonlagen bestaat waarbij de badkamer en de slaapkamer(s) zich op de eerste verdieping bevinden zonder de aanwezigheid van een traplift. Verzoekster heeft in dat kader gesteld dat zij beneden slaapt en de verzorger haar helpt met wassen, maar dat ze inmiddels niet meer naar boven kan om te douchen. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat de huidige woning ook niet lijkt te voldoen aan de – niet (voldoende) onderbouwde – medische problematiek van verzoekster en dat daaruit dus geen bijzondere binding aan de woning volgt.
Hoewel verzoekster verder nog heeft gesteld dat het vanwege die medische problematiek niet mogelijk, althans niet eenvoudig is om andere, passende woonruimte te vinden en daarheen te verhuizen, (onder meer) omdat dit gevolgen zou hebben voor haar hulpverlening (WMO en PGB), heeft verzoekster ook die stelling niet concreet gemaakt en/of onderbouwd. Daarvan kan de voorzieningenrechter dus ook niet zonder meer uitgaan. De burgemeester heeft bovendien aangegeven -indien nodig- zorg te kunnen dragen voor een soepele overdracht voor wat betreft verzoeksters’ hulpverlening, zodat de woningsluiting ook om die reden niet onevenredig is.
12.2.
Ook haar financiële omstandigheden heeft verzoekster niet (voldoende) onderbouwd,
zodat het de voorzieningenrechter niet gebleken is dat verzoekster niet in staat is om een verhuizing en/of andere woonruimte te bekostigen. Dat de woningsluiting financiële consequenties met zich brengt is bovendien inherent aan de sluiting van de woning.
12.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de verhuurder de huuroverkomst zal ontbinden als de burgemeester de woning sluit. Bovendien heeft de burgemeester zich terecht op het standpunt gesteld dat dit geen argument kan zijn om de woning niet te sluiten. De eventuele ontbinding van de huurovereenkomst is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen verhuurder en huurder en is een gevolg van het al dan niet nakomen van de gemaakt afspraken in de huurovereenkomst. Dit staat los van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester wegens het overtreden van de Opiumwet.
12.4
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de (enkele) omstandigheid dat de burgemeester in eerste instantie heeft aangekondigd dat de woning van verzoekster anderhalve dag na de bekendmaking van het bestreden besluit gesloten zou worden, ook niet tot gevolg heeft dat de sluiting onevenredig is. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat de burgemeester eerst in zijn voornemen tot sluiting aan verzoekster kenbaar heeft gemaakt dat de woning zou worden gesloten, zodat zij daarmee al rekening heeft kunnen houden. Bovendien is de gegeven termijn voor verzoekster voldoende gebleken om contact op te nemen met haar advocaat en de voorlopige voorziening te starten, waarna de rechtbank de burgemeester heeft verzocht nog geen uitvoering te gegeven aan het bestreden besluit in afwachting van onderhavige uitspraak. De burgemeester heeft daarmee ingestemd. De woning van verzoekster is op dit moment dus nog niet gesloten.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester de woning van verzoekster in afwachting van de beslissing op bezwaar niet (meer) open hoeft te houden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van verzoekster bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Mellendijk-Leinders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 augustus 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116.