ECLI:NL:RBLIM:2025:8341

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
11769682 \ CV EXPL 25-2959
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht loonopschorting en stopzetting bij niet-deelname aan re-integratieactiviteiten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde betaling van zijn loon, dat door de werkgever was opgeschort en stopgezet wegens zijn vermeende niet-deelname aan re-integratieactiviteiten. De werknemer was sinds 11 maart 2011 in dienst bij de werkgever en had zich op 9 mei 2025 ziek gemeld na een conflict op de werkvloer. De bedrijfsarts had geadviseerd om de werknemer de tijd te geven om te herstellen en gesprekken te voeren over werkgerelateerde problemen. Ondanks dit advies heeft de werkgever de loonbetaling opgeschort en later stopgezet, wat de kantonrechter als onterecht heeft beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat de werknemer niet meewerkte aan redelijke re-integratie-inspanningen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon van de werknemer over de periode van 16 mei 2025 tot 19 augustus 2025, met wettelijke verhoging en rente. Tevens is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die in totaal € 1.354,04 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11769682 \ CV EXPL 25-2959
Vonnis in kort geding van 27 augustus 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.J.T.M. Oudenhoven,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te Wanssum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.M.C. Hendriks, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 20 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de door [eiser] overgelegde e-mail over de second opinion

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 11 maart 2011 bij [gedaagde] in dienst getreden als productiemedewerker, aanvankelijk op basis van een uitzendovereenkomst en later voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 8 mei 2025 is er een geschil op de werkvloer ontstaan tussen [eiser] en een collega enerzijds en de leidinggevende anderzijds.
2.3.
[eiser] heeft bij brief van 8 mei 2025 een officiële waarschuwing voor werkweigering ontvangen.
2.4.
[eiser] heeft zich op 9 mei 2025 ziek gemeld. Op die dag heeft een telefonisch consult met de bedrijfsarts (hierna: bedrijfsarts 1) plaatsgevonden. De bedrijfsarts oordeelt dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is voor zijn werkzaamheden en adviseert om twee weken de tijd te nemen om te herstellen waarna gesprekken opgestart moeten worden over de werkgerelateerde problemen.
2.5.
Op 14 mei 2025 vindt er een fysiek consult plaats met [bedrijfsarts 2] (hierna: bedrijfsarts 2). Deze bedrijfsarts oordeelt dat niet zo zeer sprake is van ziekte of gebrek maar van stressgerelateerde klachten en dat een korte interventieperiode nodig is. Hij adviseert [gedaagde] om [eiser] aan het einde van de week uit te nodigen voor een gesprek, eventueel onder leiding van een mediator of iemand van HR.
2.6.
[gedaagde] nodigt [eiser] per e-mail van 14 mei 2025 uit voor een gesprek op donderdag 15 mei 2025 om 12.00 uur. [eiser] laat weten dat hij niet in staat is om te komen en dat hij ook juridisch advies wil inwinnen. Een afspraak kan wat [eiser] betreft de volgende week plaatsvinden
2.7.
Per brief van 15 mei 2025 wordt [eiser] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 16 mei 2025 om 12.00 uur. [eiser] wordt gewaarschuwd dat niet verschijnen leidt tot een loonopschorting. De gemachtigde van [eiser] bericht dat een gesprek moet plaatsvinden onder leiding van een mediator. [eiser] verschijnt niet.
2.8.
Per brief van 16 mei 2025 laat [gedaagde] weten dat de loonbetaling is opgeschort. [eiser] wordt opnieuw uitgenodigd, nu voor een gesprek op 19 mei 2025 om 12.00 uur. Hij wordt gewaarschuwd dat niet verschijnen leidt tot een loonstop.
2.9.
[eiser] verschijnt niet. Per brief van 19 mei 2025 is de loonstop bevestigd.
2.10.
Op 3 juni 2025 laat [gedaagde] weten met [eiser] in gesprek te willen gaan onder begeleiding van een mediator. De intake vindt plaats op 24 juni 2025. Het eerste mediatongesprek heeft op 19 augustus 2025 plaatsgevonden.
2.11.
Vanaf 19 augustus 2025 betaalt [gedaagde] weer het loon.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het salaris te vermeerderen met de vakantiebijslag en alle emolumenten vanaf 16 mei 2025 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, alsmede de wettelijke verhoging over het verschuldigde bedrag en de wettelijke rente over alle bedragen vanaf 1 januari 2024 tot de dag van betaling. Ook vordert [eiser] betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
Verder geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen wat de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure zal zijn en of vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Of de voorlopige voorziening daadwerkelijk wordt toegewezen is daarnaast afhankelijk van afweging van de belangen van partijen. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisendheid
4.3.
[eiser] vordert betaling van loon. Een dergelijke vordering is naar zijn aard spoedeisend tenzij er aanwijzingen zijn dat dat niet het geval is. Bijvoorbeeld omdat [eiser] voor zijn dagelijkse bestedingen niet afhankelijk is van het gevorderde. Daar is in deze zaak echter niet van gebleken. De spoedeisendheid staat daarmee vast.
Deskundigenverklaring nodig?
4.4.
Ingevolge artikel 7:629a BW wijst de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW (loon bij ziekte) af, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige. Met de verplichte overlegging van de verklaring is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer te versterken en efficiënte geschilbeslechting door de rechter te bevorderen. De verplichting tot het overleggen van een deskundigenverklaring (op straffe van niet-ontvankelijkheid) geldt niet in kort geding (Hoge Raad 14 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1673). Het is in een kort geding aan de rechter overgelaten om te bepalen of het overleggen door de werknemer van een deskundigenverklaring als bedoeld in art. 7:629a lid 1 BW wenselijk is.
4.5.
In deze procedure staat de arbeidsongeschiktheid niet ter discussie. Het overleggen van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW acht de kantonrechter daarom niet nodig.
De loonopschorting
4.6.
[eiser] heeft op 9 mei 2025 een telefonisch consult gehad met bedrijfsarts 1 die oordeelt dat er sprake is van fysieke klachten naar aanleiding van werkgerelateerde aspecten. Deze bedrijfsarts adviseert om de komende twee weken te herstellen van de acute fase waarna oplossende gesprekken gevoerd moeten worden. Ook adviseert bedrijfsarts 1 een vervolgafspraak te hebben bij [bedrijfsarts 2] . Dit is de vaste bedrijfsarts van [gedaagde] . Deze twee weken zijn niet afgewacht want [eiser] is opgeroepen voor het spreekuur van 14 mei 2025. Bedrijfsarts 2 constateert dat er niet zo zeer sprake is van ziekte of gebrek, maar van stressgerelateerde klachten. Hij adviseert een korte interventieperiode om af te koelen. Ook adviseert hij [gedaagde] om [eiser] aan het einde van de week uit te nodigen voor een gesprek. Onder de kop “Indicatie tot interventie” vermeldt de bedrijfsarts “inschakelen mediator of HR”. Onder de kop “advies aan leiding” vermeldt de bedrijfsarts “regel bovenstaande en probeer tot elkaar te komen”.
4.7.
[gedaagde] nodigt [eiser] nog diezelfde dag (14 mei 2025) uit voor een gesprek op 15 mei 2025. [eiser] laat daarop weten dat dit erg kort dag is en dat hij professionele (juridische) hulp wil inschakelen. Hij stelt voor het gesprek een week later te houden.
[eiser] verschijnt dus niet op 15 mei 2025 en [gedaagde] stuurt meteen een uitnodiging voor 16 mei 2025 met de aankondiging dat de betaling van het loon wordt opgeschort indien [eiser] niet verschijnt.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. De insteek van zowel bedrijfsarts 1 als bedrijfsarts 2 was dat partijen tot elkaar zouden komen en dat de problemen opgelost zouden worden. Door [eiser] meteen op 14 mei 2025 per e-mail uit te nodigen voor een gesprek een dag later, en vervolgens – als deze op 15 mei 2025 aangeeft daarvoor nog niet klaar te zijn en de volgende week een bijeenkomst te willen – [eiser] toch uit te nodigen voor de volgende dag, waarbij er meteen gedreigd wordt met een loonopschorting, wekt [gedaagde] niet de indruk dat zij uit is op een oplossing in goed onderling overleg. Dit heeft meer weg van een dictaat van [gedaagde] waarbij aan de positie van [eiser] volledig voorbij wordt gegaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de loonopschorting onterecht is opgelegd. [gedaagde] is daarom gehouden het loon over de periode van 16 tot 19 mei 2025 te betalen.
De loonstop
4.9.
Omdat [eiser] ook op 16 mei 2025 niet is verschenen, heeft [gedaagde] [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op maandag 19 mei 2025. Daarbij gaat zij voorbij aan het feit dat [eiser] heeft aangegeven niet in staat te zijn op deze korte termijn een gesprek te voeren en dat hij graag een gesprek wil onder begeleiding van een mediator, een mogelijkheid die ook door bedrijfsarts 2 is geopperd.
[gedaagde] heeft in de uitnodiging aangegeven dat niet verschijnen zal leiden tot stopzetting van de loonbetaling waaraan vervolgens ook uitvoering is gegeven.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor weergegeven gang van zaken ook kwalificeert als het ongeoorloofd uitoefenen van druk, zeker tegen de achtergrond van de adviezen van beide bedrijfsartsen om tot een oplossing te komen waarbij is aangegeven om daarvoor enige tijd te nemen. [gedaagde] drijft de zaak echter op de spits door binnen de kortste keren eerst het loon op te schorten en aansluitend zelfs stop te zetten. Zelfs als het [gedaagde] door het uitoefenen van deze druk gelukt zou zijn om [eiser] aan tafel te krijgen is het moeilijk voorstelbaar dat de geesten dan rijp zouden zijn geweest voor een poging om tot elkaar te komen, zoals de bedrijfsarts heeft geadviseerd.
Zo bezien is het eerder [gedaagde] die door haar handelwijze de re-integratie frustreert dan [eiser] .
4.11.
Voor de volledigheid. Het vorenstaande betekent natuurlijk niet dat [eiser] niet hoeft mee te werken aan redelijke re-integratie inspanningen. En als hij dat weigert, dan komt er een moment waarop loonopschorting of een loonstop wel terecht is. Of daar al sprake van is (geweest) kan de kantonrechter echter binnen het kader van dit kort geding niet beoordelen.
Zo blijkt bijvoorbeeld niet van een volgende uitnodiging (op een later moment) voor een gesprek waaraan [eiser] geen gevolg heeft gegeven.
Daarnaast heeft [eiser] te kennen gegeven mee te willen werken aan mediation. [gedaagde] stelt wel dat door zijn toedoen de mediation pas veel later is opgestart dan mogelijk zou zijn geweest. Wat daarvan ook moge zijn, [gedaagde] heeft in het kader van deze procedure niet aangetoond dat [eiser] moedwillig de start van de mediation heeft vertraagd en zij hem daarop ook heeft aangesproken.
4.12.
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat zij de loonbetaling met ingang van 19 augustus 2025 zal hervatten nu [eiser] heeft deelgenomen aan de eerste mediationbijeenkomst, en dus zijn re-integratieverplichtingen nakomt. De kantonrechter zal daarom, en ook omdat niet valt uit te sluiten dat er in de toekomst wel een moment komt waarop een loonstop terecht is, de veroordeling tot betaling van het loon slechts tot die datum uitspreken.
Conclusie
4.13.
De conclusie is dat [gedaagde] zal worden veroordeelt het loon vanaf 16 mei 2025 tot 19 augustus 2025 te betalen. Dit geldt echter niet voor de vordering tot betaling van de vakantiebijslag omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] deze nu verschuldigd zou zijn. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van verschuldigdheid van de respectievelijke bedragen.
4.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.354,04

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het salaris vanaf 16 mei 2025 tot 19 augustus 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de respectievelijk verschuldigde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.354,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.
plg