ECLI:NL:RBLIM:2025:8348

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
ROE 25/1579
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.W.M. Heymans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen hennepkwekerij

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 augustus 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, een huurder van een woning in Landgraaf, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na de ontdekking van een hennepkwekerij met 118 planten. De burgemeester had de woning voor drie maanden gesloten, wat verzoekster als onevenredig beschouwde. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen besluiten. De rechter concludeert dat de burgemeester de sluiting mocht gelasten, gezien de ernst van de situatie en de belangen van de openbare orde. De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting een geschikt middel is om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en dat de burgemeester de belangen van verzoekster in zijn afweging heeft meegenomen. De rechter oordeelt dat de sluiting evenwichtig is, ondanks de impact op verzoekster en haar kinderen, omdat er alternatieve woonmogelijkheden zijn en de burgemeester voldoende maatregelen heeft getroffen om de belangen van de kinderen te waarborgen. De uitspraak benadrukt dat de gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de sluiting van de woning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1579

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2025 in de zaak tussen

[naam] , uit Landgraaf, verzoekster

(gemachtigde: mr. D.M. Gijzen),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf, de burgemeester

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van verzoeksters woning op grond van de Opiumwet. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid mocht gelasten de woning te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten te houden. De voorzieningenrechter doet dit aan de hand van de gronden die verzoeker in deze en in de bezwaarschriftprocedure tegen de last heeft aangevoerd.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De burgemeester heeft de woning mogen sluiten en daarbij de belangen van de sluiting zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van verzoekster. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het besluit van 2 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de woning van verzoekster gesloten voor de duur van drie maanden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft ermee ingestemd dat de woning open blijft tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
3. Verzoekster huurt haar woning van woningbouwvereniging HEEMwonen. Zij woont hier samen met haar twee minderjarige kinderen.
3.1.
Op 21 mei 2025 heeft de politie de woning onderzocht. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van twee MMA [1] -meldingen en een positieve netmeting van Enexis BV. In de woning vond de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aan met 118 hennepplanten. Daarnaast zijn materialen voor versnelde kweek van hennep aangetroffen, waaronder zestien armaturen, zestien assimilatielampen, zestien transformators, twee koolstoffilters en vier ventilatoren. Verder heeft er diefstal van elektriciteit plaatsgevonden. Tijdens een verhoor door de politie op 2 juli 2025 heeft verzoekster verklaard dat zij wist dat een hennepkwekerij in de woning aanwezig was en dat het telen van hennep op deze schaal en wijze strafbaar is. De bevindingen van de politie zijn opgenomen in een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 28 mei 2025.
3.2.
Naar aanleiding van de in de bestuurlijke rapportage neergelegde bevindingen heeft de burgemeester met het bestreden besluit de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig zijn beleid voor drie maanden gesloten. Volgens de burgemeester is – gelet op de omvang van de hennepkwekerij (118 hennepplanten) – het noodzakelijk om de woning te sluiten. Daarbij stelt de burgemeester zich op het standpunt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat het pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt volgens de burgemeester beoogd om het pand uit het drugscircuit te onttrekken. Ook vindt de burgemeester dat van het sluiten van de woning een signaalfunctie uitgaat naar de betrokken drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Daarnaast ligt de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk; juist in een dergelijke wijk is volgens de burgemeester de signaalfunctie die van een woningsluiting uitgaat extra belangrijk. Alleen al daarom vindt de burgemeester de sluiting van verzoeksters woning noodzakelijk. Verder is de burgemeester van mening dat de sluiting van de woning evenredig is. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt volgens de burgemeester niet dat er bij verzoekster en/of haar kinderen sprake is van bijzondere binding met de woning, dan wel van een medische noodzaak om in deze specifieke woning te verblijven. Bovendien neemt de burgemeester (enige mate van) verwijtbaarheid aan zijdens verzoekster, omdat zij op de hoogte was van het feit dat er zich een hennepplantage in haar woning bevond. Volgens de burgemeester heeft verzoekster niet aangetoond dat zij niet over vervangende woonruimte kan beschikken gedurende de periode van de woningsluiting. Verzoekster moet volgens de burgemeester in staat worden geacht vervangende woonruimte te vinden, bij familie of vrienden, een crisisopvang, vakantiepark of camping. De burgemeester heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de minderjarige kinderen van verzoekster ook voor een korte periode tijdelijk onder kunnen worden gebracht in het seniorenappartement van haar moeder. Het financiële nadeel van verzoekster bij sluiting van de woning acht de burgemeester niet onevenredig in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Standpunt van verzoekster
4. Verzoekster verzoekt de sluiting van de woning te schorsen met een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Verzoekster heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij met twee minderjarige kinderen en huisdieren de woning bewoont, een inkomen op bijstandsniveau heeft en problematische schulden van € 12.000,-. Voor wat betreft de ernst van de verwijtbaarheid heeft verzoekster erop gewezen dat zij psychisch erg kwetsbaar is en de hennepkwekerij niet door haarzelf, maar door derden is opgezet. Er is volgens verzoekster nooit sprake geweest van een eerdere oogst of enige handel en van ‘loop’ naar de woning. Verder meent verzoekster dat zij een bijzondere binding heeft met de woning vanwege de psychische gesteldheid van haar jongste kind. Verzoekster voert aan dat de verhuurder kenbaar heeft gemaakt in geval van woningsluiting over te gaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en zij vijf jaar lang op een zwarte lijst komt te staan. Tot slot heeft verzoekster aangegeven dat het vinden van vervangende woonruimte voor haar problematisch wordt.
Spoedeisend belang
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient dus eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.1.
De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval voldoende spoedeisend, omdat zij niet in haar woning kan wonen als die wordt gesloten. De voorzieningenrechter gaat dan ook over tot een inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Het toetsingskader
6. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is vermeld in lijst II van de Opiumwet (softdrugs).
6.1.
De burgemeester voert het beleid om handel in drugs in Landgraaf tegen te gaan. In het beleid, dat is vastgesteld op 28 september 2020 en in werking is getreden op 1 oktober 2020, staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit het beleid volgt dat bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid softdrugs dan wel het telen, bereiden of vervaardigen van softdrugs in een woning en/of bijbehorend erf, de burgemeester de woning sluit voor een periode van drie maanden.
6.2.
Als de burgemeester gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om een woning op grond van artikel 13b, van de Opiumwet te sluiten, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [2] , 6 juli 2022 [3] en 16 juli 2025 [4] . Hierbij moet beoordeeld worden of de sluiting van de woning in het concrete geval geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
Bevoegdheid
7. Verzoekster heeft niet betwist dat de burgemeester – gelet op de in de woning aangetroffen hoeveelheid hennepplanten – in beginsel bevoegd is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
De evenredigheidsbeoordeling
Geschiktheid
8. De voorzieningenrechter overweegt dat het middel van sluiting in het algemeen geschikt is om de betreffende woning aan het drugscircuit te onttrekken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Noodzaak
9. Als de burgemeester bevoegd is om een pand te sluiten, is de volgende vraag of er ook een noodzaak is om een pand te sluiten. Daarbij is van belang of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook met dat minder ingrijpende middel had kunnen worden bereikt. Toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is een herstelsanctie en strekt tot beëindiging van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. Herstel van de openbare orde is dus niet op zichzelf het doel van deze toepassing. Dit neemt niet weg dat een overtreding van de Opiumwet, ook wanneer deze plaatsvindt in of vanuit een woning, gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en in meer of mindere mate gepaard gaat met verstoring van de openbare orde. Het ligt voor de hand dat de burgemeester die effecten op de omgeving betrekt in zijn beoordeling of het noodzakelijk is om over te gaan tot sluiting van een woning. Deze beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. [5]
9.1.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten dat er in dit geval een noodzaak bestond om de woning te sluiten. Het gaat hier om een grote professioneel opgezette hennepkwekerij, waarbij sprake is geweest van diefstal van elektriciteit. Verder is de woning gelegen in een voor drugshandel kwetsbare wijk. De burgemeester heeft dit laatste in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd. Bovendien zijn er twee MMA-meldingen bij de politie binnengekomen over het vermoeden dat zich een hennepkwekerij in de woning bevond. Mede op basis van deze meldingen heeft de politie de woning doorzocht en de hennepkwekerij gevonden. Ook blijkt uit deze meldingen dat het een komen en gaan was van personen bij de woning. Op grond hiervan heeft de burgemeester aannemelijk mogen achten dat sprake was van loop naar de woning en dat buurtbewoners – gelet op deze anonieme meldingen – hier overlast van ondervonden. Gelet op het voorgaande, heeft de burgemeester de situatie in verzoeksters woning als een ernstig geval mogen aanmerken. De woning vervulde een rol binnen de keten van drugshandel. Woningsluiting is dan noodzakelijk en, zoals hierboven al vermeld, een geschikt middel om de woning aan het drugscircuit te onttrekken.
Evenwichtigheid
10. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich te vergewissen dat de (duur van de sluiting) evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting willen bereiken. Die houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. Een sluiting met zware nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Wel dient de burgemeester aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM [6] neergelegde recht kan vormen – een zwaar gewicht toe te kennen bij de beantwoording van de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruikmaakt.
10.1.
Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn. De burgemeester moet bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van degenen die door de sluiting worden getroffen beoordelen en beoordelen in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. Daarnaast is van belang of de bewoners een bijzondere binding met de woning hebben en wat de gevolgen voor hen zijn van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven. Verder moet de burgemeester de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn in zijn besluitvorming betrekken. Ook is van belang hoe lang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. Bij dat laatste dient de burgemeester zich er rekenschap van te geven dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk, dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, te ontbinden. Ook dient de burgemeester mee te laten wegen dat de huurder door de sluiting van de woning veelal op een zogenoemde zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. [7]
10.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een verwijt treft, omdat zij de hennepkwekerij willens en wetens in haar woning heeft toegestaan. Door een hennepkwekerij toe te laten in haar woning, heeft zij het risico dat de hennepkwekerij zou worden ontdekt én de eventuele (verstrekkende) gevolgen die dit voor haarzelf en haar kinderen zou kunnen hebben op de koop toegenomen. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat nergens uit de stukken blijkt en ook niet door verzoekster zelf is verklaard dat zij onder druk is gezet door anderen om haar medewerking te verlenen aan het opzetten van de hennepplantage. Het enige wat zij tijdens het politieverhoor wel heeft verklaard, is dat zij op de hoogte was van de hennepplantage en dat zij dom is geweest. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gevolgen van de ontdekking van de hennepplantage ook voor rekening en risico van verzoekster dienen te komen.
De stelling van verzoekster dat zij door haar psychische kwetsbaarheid desalniettemin niet of verminderd verwijtbaar is, volgt de voorzieningenrechter niet. Dat verzoekster psychisch kwetsbaar is, blijkt nergens uit en is niet door haar met objectieve (medische) gegevens onderbouwd. Het voornemen van verzoekster om op korte termijn haar EMDR-therapie weer op te starten, is daartoe onvoldoende.
10.3.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster de gestelde (gedrags)problemen en psychische gesteldheid van haar jongste kind niet of althans onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel uit het door verzoekster overgelegde aanmeldformulier van JENS van 24 januari 2024 en het overzicht journaalregels van de huisarts volgt dat het zoontje van verzoekster ten tijde van het opstellen van de documenten moeite had met het aangaan van sociale contacten, moeite had met naar school gaan en dat verzoekster hulp heeft gevraagd bij zijn opvoeding, blijkt hieruit niet dat het zoontje van verzoekster gebonden is aan de woning. Wat verzoekster heeft aangevoerd over de (gedrags)problemen en de psychische gesteldheid van haar jongste kind, rechtvaardigt geen bijzondere binding met de woning. De stelling dat een verhuizing negatieve gevolgen op de gezondheid van het jongste kind zal hebben en op de motivatie van dit kind om naar school te gaan, heeft verzoekster ook niet onderbouwd.
10.4.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster onvoldoende inzicht gegeven in haar daadwerkelijke inkomsten en uitgaven per maand. Hierdoor heeft zij vooralsnog niet aangetoond dat zij – gelet op haar financiën – niet in staat is om vervangende woonruimte te vinden. Verder is niet gebleken dat verzoekster zich (voldoende) heeft ingespannen om zelf vervangende woonruimte te vinden. Daardoor is ook niet aannemelijk geworden dat het voor verzoekster onmogelijk is om woonruimte te vinden waar zij met haar kinderen (en huisdieren) kan verblijven. De voorzieningenrechter weegt verder mee dat de burgemeester zich ervan bewust is en vergewist heeft dat er bij de woningsluiting twee minderjarige kinderen zijn betrokken. De burgemeester heeft voorafgaand aan de sluiting al team jeugd ingeschakeld. Op zitting is door de burgemeester toegelicht dat er contact is geweest met de verhuurder van de moeder van verzoekster (oma). Gebleken is dat de kinderen de eerste weken kunnen worden ondergebracht in de seniorenwoning van hun oma. Verder heeft de burgemeester aangegeven dat een gezinsvervangend tehuis altijd een optie is, wat betekent dat verzoekster en de kinderen hoe dan ook niet op straat komen te staan. Hiermee zijn de belangen van de kinderen van verzoekster voldoende gewaarborgd. Dat verzoekster op een zwarte lijst komt te staan bij de woningbouwvereniging, betekent niet dat verzoekster geen vervangende woonruimte kan vinden en dakloos wordt. Zoals hiervoor al is vermeld, kan verzoekster in het uiterste geval gebruik maken van een gezinsvervangend tehuis.
10.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zoals de burgemeester die aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De burgemeester heeft de woning daarom voor drie maanden mogen sluiten.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Het bestreden besluit blijft in stand. Dit betekent dat de burgemeester bevoegd is de woning van verzoekster te sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van verzoeker bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W.M. Heymans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 augustus 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Meld Misdaad Anoniem.
5.Zie noot 4 (rechtsoverweging 10.1).
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie noot 4 (rechtsoverweging 11.1 en 11.2).