ECLI:NL:RBLIM:2025:8518

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/03/331457 / HA ZA 24-270 en C/03/334941 / HA ZA 24-443 en C/03/335367 / HA ZA 24-463
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letsel door val bij vakantiewoning op vakantiepark

In deze zaak heeft eiser, een vakantieganger, schadevergoeding gevorderd van de exploitant van een vakantiepark en de eigenaren van een vakantiewoning, na een val die hij heeft gemaakt nabij de vakantiewoning. De val vond plaats op 11 juli 2023, toen eiser in het donker een grindpad betrad dat leidde naar een klifmuur, wat resulteerde in letsel. Eiser stelde dat de opstal gebrekkig was, maar de rechtbank oordeelde dat de situatie overzichtelijk was en dat het niet te verwachten was dat gebruikers van de vakantiewoning in het donker de route zouden nemen die eiser nam. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, en dat de exploitant en de eigenaren niet aansprakelijk waren voor de schade die eiser had opgelopen. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers:
C/03/331457 / HA ZA 24-270 (hoofdzaak)
C/03/334941 / HA ZA 24-443 (vrijwaringszaak 1)
C/03/335367 / HA ZA 24-463 (vrijwaringszaak 2)
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van:
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C. Harmsen,
tegen:

1.EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BEMELEN B.V.,

te Bemelen,
hierna te noemen: het park,
advocaat: mr. D.A. Wahid-Manusama,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. T. Hussein,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
advocaat: mr. T. Hussein,
4.
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
te Den Haag,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. T. Hussein,
gedaagde partijen,
gedaagde 2 en 3 hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden sub 2 en 3] ,
en in vrijwaringszaak 1 van:

1.[gedaagde sub 2] ,

te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
2.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
3.
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
te Den Haag,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. T. Hussein,
eisende partijen in vrijwaring,
eisende partijen in vrijwaring 1 en 2 hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden sub 2 en 3] ,
tegen:
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BEMELEN B.V.,
te Bemelen,
advocaat: mr. D.A. Wahid-Manusama,
gedaagde partij in vrijwaring,
hierna te noemen: het park,
en in vrijwaringszaak 2 van:
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BEMELEN B.V.,
te Bemelen,
advocaat: mr. D.A. Wahid-Manusama,
eisende partij in vrijwaring,
hierna te noemen: het park,
tegen:

1.[gedaagde sub 2] ,

te Alkmaar,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
2.
[gedaagde sub 3],
te Alkmaar,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
advocaat: mr. T. Hussein,
gedaagde partijen in vrijwaring,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden sub 2 en 3]

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vonnissen in incident van 28 augustus 2024 en 11 september 2024,
  • de akte overlegging producties 15 tot en met 19 van [eiser] ,
  • de akte overlegging productie 11 van het park,
  • het B8-formulier met productie D van [gedaagden sub 2 en 3] en NN,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2025,
  • de pleitaantekeningen van [eiser] ,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden sub 2 en 3] en NN,
  • de spreekaantekeningen van het park,
  • het e-mailbericht van het park van 8 april 2025 met opmerkingen over het proces-verbaal,
  • de brief van de griffier van 28 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in vrijwaringszaak 1

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties A tot en met G,
  • de conclusie van antwoord in oproeping tot vrijwaring van het park met productie 1,
  • de nagezonden productie 2 van het park,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2025,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden sub 2 en 3] en NN,
  • de spreekaantekeningen van het park.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De procedure in vrijwaringszaak 2

3.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties A tot en met C,
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring van [gedaagden sub 2 en 3] met producties 1 tot en met 3,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2025,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden sub 2 en 3] ,
  • de spreekaantekeningen van het park.
3.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

4.De feiten

4.1.
[eiser] heeft van 11 juli tot en met 14 juli 2023 een vakantiewoning op het vakantiepark Resort Mooi Bemelen gehuurd [1] . Deze vakantiewoning, met nummer 96, wordt aangeduid met een kruis en met het bijschrift ‘kavel 96’ op de volgende afbeelding van de plattegrond van het park [2] :
4.2.
De eigenaren van de vakantiewoning zijn [gedaagden sub 2 en 3] [3] . De vakantiewoning wordt verhuurd via het park. NN is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagden sub 2 en 3]
4.3.
[eiser] heeft foto’s [4] overgelegd. Een selectie van die foto’s wordt hieronder afgebeeld:
[productie 4]
[productie 5]
4.4.
Het park heeft eveneens foto’s overgelegd. Één van die foto’s wordt hieronder afgebeeld [5] :
4.5.
Op 11 juli 2023 om 23.10 uur is met een telefoonnummer, dat gekoppeld is aan het telefoonabonnement van [eiser] , naar het ziekenhuis Maastricht UMC+ gebeld [6] . Diezelfde avond/nacht heeft [eiser] de spoedeisende hulp daarvan bezocht.
4.6.
[eiser] heeft het park en [gedaagden sub 2 en 3] aansprakelijk gesteld voor letsel dat hij stelt te hebben opgelopen als gevolg van een val nabij de vakantiewoning. Zowel het park als [gedaagden sub 2 en 3] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.

5.Het geschil in de hoofdzaak

5.1.
[eiser] heeft gesteld dat hij in de avond van 11 juli 2023 rond 23.00 uur ten val is gekomen aan de zijkant van de vakantiewoning. Over de toedracht stelt [eiser] het volgende.
Hij liep vanaf het terras, dat goed verlicht was, een (begroeid) grindpad op, dat niet verlicht was. Dit grindpand bleek achteraf de bovenkant van een klifmuur te zijn. [eiser] is ongeveer anderhalve meter naar beneden gevallen op de naast het perceel van de vakantiewoning gesitueerde geasfalteerde weg, waardoor hij letsel heeft opgelopen. [eiser] heeft zijn gestelde looprichting aangegeven met een rode pijl en de plaats waar hij stelt te zijn gevallen aangegeven met een rood kruis, hetgeen te zien is op de als productie 5 overgelegde foto’s zoals hiervoor opgenomen onder 4.3.
5.2.
[eiser] stelt dat een van zijn zonen met het ziekenhuis heeft gebeld en dat hij daarna de spoedeisende hulp heeft bezocht. Aldaar zou letsel zijn vastgesteld, waaronder een radiushalsfractuur. [eiser] stelt op dit moment nog fysieke en psychische klachten te ondervinden als gevolg van de val.
5.3.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
  • (i) voor recht zal verklaren dat het park en [gedaagden sub 2 en 3] hoofdelijk volledig, althans ten dele aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:174 BW, dan wel artikel 6:162 BW voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijkheid van gedaagden voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, alsmede
  • (ii) voor recht zal verklaren dat NN volledig, althans ten dele als verzekeraar van [gedaagden sub 2 en 3] de volledige geleden en nog te lijden schade van [eiser] moet vergoeden,
Subsidiair
- voor recht zal verklaren dat het park op grond van artikel 7:208 juncto 7:204 BW volledig, althans ten dele aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijkheid van de gedaagden voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade,
Primair en subsidiair
- gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in – kort gezegd – de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.4.
NN is kennelijk op de voet van artikel 7:954 lid 4 BW betrokken in de procedure.
5.5.
Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
5.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De geschillen in de vrijwaringszaken

6.1.
[gedaagden sub 2 en 3] en NN hebben het park in vrijwaring opgeroepen en het park heeft [gedaagden sub 2 en 3] in vrijwaring opgeroepen. [gedaagden sub 2 en 3] en NN vorderen – kort gezegd – primair te verklaren voor recht dat het park alle gevolgen van een eventueel in de hoofdzaak aangenomen aansprakelijkheid van [gedaagden sub 2 en 3] en NN jegens [eiser] volledig dient te dragen, subsidiair het park te veroordelen aan [gedaagden sub 2 en 3] en NN te betalen datgene waartoe [gedaagden sub 2 en 3] en NN als gedaagden in voornoemde procedure jegens [eiser] worden veroordeeld. Het park vordert (spiegelbeeldig) – kort gezegd – primair te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 2 en 3] alle gevolgen van een eventueel in de hoofdzaak aangenomen aansprakelijkheid van het park jegens [eiser] dienen te dragen, subsidiair [gedaagden sub 2 en 3] te veroordelen om aan het park te betalen datgene waartoe – naar de rechtbank begrijpt – het park als gedaagde in de voornoemde procedure tegen [eiser] wordt veroordeeld.
6.2.
Het park, [gedaagden sub 2 en 3] en NN hebben tegen elkaars vorderingen verweer gevoerd en – kort gezegd – over en weer gevorderd dat de tegenpartij de proceskosten dient te betalen.

7.De beoordeling in de hoofdzaak

Is sprake van een gebrekkige opstal (in de zin van artikel 6:174 BW)?
7.1.
[eiser] heeft gesteld dat sprake is van een gebrekkige opstal op grond van artikel 6:174 BW. De rechtbank gaat er met partijen van uit dat de tuininrichting/het perceel van de vakantiewoning, inclusief de door [eiser] genoemde ‘klifmuur’, en de daarnaast gelegen geasfalteerde weg een opstal is in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW en dat [gedaagden sub 2 en 3] en/of het park bezitter hiervan is/zijn (zie artikel 6:174 lid 5 BW).
7.2.
Op grond van artikel 6:174 lid 1 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk. Voor aansprakelijkheid is niet vereist dat de bezitter bekend is met de gebrekkige toestand van de opstal en het gevaar dat dit kan opleveren. De omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften, staat niet in de weg aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoet en derhalve gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. Bij het antwoord op de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan uit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (Hoge Raad 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1674).
7.3.
De toedracht van het ongeval is in ieder geval door het park betwist. Bij de hierna te maken beoordeling gaat de rechtbank er echter veronderstellenderwijs van uit dat [eiser] is gevallen op de wijze zoals hij heeft gesteld (zie hiervoor onder 5.1.).
7.4.
Niet in geschil is dat [eiser] op 11 juli 2023 overdag met zijn gezin op het vakantiepark is gearriveerd. Hij is met de auto in één rechte lijn vanaf de rotonde nabij de ingang van het park naar de vakantiewoning gereden (hetgeen gevisualiseerd kan worden aan de hand van de plattegrond van het park, zoals hiervoor opgenomen onder 4.1.). [eiser] heeft zijn auto rechts naast de vakantiewoning geparkeerd. [eiser] is gaan zwemmen en heeft daarna dezelfde route naar de vakantiewoning genomen als die hij eerder met de auto had genomen. Vervolgens hebben [eiser] en zijn gezin zich omgekleed en zijn zij gaan uiteten in Valkenburg, waarna zij omstreeks 22.00 uur zijn teruggekeerd op het park. Vanwege het warme weer die dag – het was volgens [eiser] ongeveer 30 graden (geweest) – is [eiser] met zijn gezin op het terras achter de vakantiewoning gaan zitten.
7.5.
Het is voorstelbaar dat men bij aankomst op een vakantiepark niet zo goed let op de omgeving, althans daar minder mee bezig is. Men gaat immers op vakantie om leuke dingen te doen; doorgaans zal daar de nadruk op liggen. Dit neemt echter niet weg dat de rechtbank in het onderhavige geval van oordeel is dat op basis van het overgelegde fotomateriaal – in ieder geval bij daglicht – sprake is van een duidelijke, overzichtelijke situatie. De rechtbank verwijst naar de foto zoals weergegeven onder 4.4. Er mag ook worden aangenomen dat de bezoekers van het vakantiehuis deze situatie ter plaatse aldus in zich opnemen, omdat dit het zicht is op het vakantiehuis als de gebruikelijke route vanaf de ingang van het park en het zwembad wordt genomen. Dit wordt onderstreept door het feit dat ook [eiser] (ten minste) drie keer deze route naar de vakantiewoning heeft genomen. Wordt het vakantiehuis aldus benaderd, dan is te zien dat de weg aan de linkerkant van de vakantiewoning een stuk lager ligt dan (het perceel van) de vakantiewoning en aan die zijde van de vakantiewoning een ongeveer één meter hoge wand/muur is opgetrokken, die begroeid is.
7.6.
[eiser] heeft gesteld dat hij, toen hij ’s avonds na het uiteten op het terras van de vakantiewoning zat, een avondwandeling wilde maken. Hij wilde om de vakantiewoning heen lopen, in de richting van de tegenover gelegen bungalow met nummer 95. Voordat hij het wist, lag hij op de grond. [eiser] heeft gesteld dat het aardedonker was en dat hij niet op het grind heeft gelopen.
De rechtbank is van oordeel dat te verwachten is dat men bij een vakantiewoning en daarbij horend(e) terras/tuininrichting normaliter gebruik maakt van de tuin, het terras, de betegeling die is aangelegd en het looppad dat (daarmee) is gecreëerd. In dit kader verwijst de rechtbank naar de als productie 4 door [eiser] overlegde foto, zoals weergegeven onder 4.3. Daarop is de parkeerplaats aan de rechterzijde van de vakantiewoning te zien, met daarop aangesloten het (lichter gekleurde) tegelpad naar de voordeur. Dit is dan ook de route die men normaal gesproken zal nemen bij aankomst – wat [eiser] ook deed – en waarmee men daarom bekend is. Niet te verwachten is dat men in de richting van het grind aan de zijkant van een vakantiewoning zal lopen en daar overheen zal stappen, zoals [eiser] stelt te hebben gedaan, omdat dit grind afwijkt van de verdere inrichting van de tuin en het terras, en men zich daarmee begeeft op onbekend(er) terrein, waarvan men niet weet wat zich daar bevindt en dat vanwege het gebruikte materiaal kennelijk – anders dan de tuin, het terras en het looppad – niet bedoeld is als looproute. Daarbij komt dat de rechtbank aanneemt dat bij daglicht te zien is dat het geen looproute betreft en dat zich daar een keerwand met hoogteverschil bevindt. De rechtbank wijst op de foto’s die [eiser] als productie 5 heeft overgelegd zoals weergegeven onder 4.3. De waarschijnlijkheid dat de vereiste oplettendheid niet in acht wordt genomen en daarmee de kans op gevaar wordt verwezenlijkt, acht de rechtbank daarom klein. De stelling van [eiser] dat het ten tijde van de val ter plaatse aardedonker was, leidt niet tot een andere conclusie. Daarbij staat voorop dat niet in geschil is dat het terras achter het vakantiehuisje goed verlicht was, zodat in zoverre geen gevaarzettende situatie bestond. Dat de door [eiser] gekozen route, naar zijn stelling, niet verlicht was, onderstreept veeleer dat dit geen looproute was. Er hoefde dan ook geen rekening mee te worden gehouden dat deze – bij daglicht goed zichtbare en overduidelijk niet als looproute bedoelde route – zou worden gebruikt door een ter plaatse niet bekende bezoeker van het vakantiehuisje op het moment dat het op de gekozen route zo donker is dat niet te zien is waar men naartoe loopt, terwijl een andere looproute (het tegelpad) overduidelijk ook beschikbaar is.
Onder voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een gevaarlijke situatie, op grond waarvan redelijkerwijs van [gedaagden sub 2 en 3] en/of het park gevergd zou kunnen worden dat extra (veiligheids)maatregelen worden getroffen, omdat niet te verwachten is dat men een terrein probeert af te lopen in het donker via een afslag waarmee men niet bekend is en die afwijkt van de geëigende looproute.
7.7.
Gelet op het voorgaande moet geoordeeld worden dat geen sprake is van een gebrekkige opstal.
Is sprake van gevaarzetting en daarmee van een onrechtmatige daad (in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW) of van een huurgebrek (in de zin van artikel 7:204 jo. 7:208 BW)?
7.8.
De maatstaven om te beoordelen of sprake is van een gebrekkige opstal zoals hiervoor besproken komen in dit geval overeen met de bij een beroep op onrechtmatige daad te hanteren ‘kelderluikcriteria’ (zoals opgenomen in de uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079), welke criteria zien op gevaarzetting, waarbij alle omstandigheden van het geval meetellen. Of gevaarzetting onrechtmatig is, hangt af van (1) de waarschijnlijkheid van onoplettend of onvoorzichtig gedrag van de potentiële slachtoffers, (2) de kans dat daardoor ongevallen ontstaan, (3) de ernst van de mogelijke gevolgen van zulke ongevallen en (4) de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Een terreinbeheerder of opstaleigenaar, die zorg draagt voor een opstal, handelt in strijd met het ongeschreven recht indien hij nalaat maatregelen te nemen of te waarschuwen, terwijl hij weet heeft van een voor het publiek niet steeds waarneembaar gevaar. Het handelen in strijd met het ongeschreven recht levert een onrechtmatige daad op (in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW).
7.9.
Nu geen sprake is van een gebrekkige opstal, kan evenmin sprake zijn van onrechtmatige gevaarzetting. Uit voornoemde overwegingen 7.4 tot en met 7.6 kan immers worden afgeleid dat [gedaagden sub 2 en 3] en/of het park geen gevaarzettende situatie in het leven heeft/hebben geroepen of bewust heeft/hebben laten voortduren, zodat evenmin kan worden geoordeeld dat [gedaagden sub 2 en 3] en/of het park onrechtmatig jegens [eiser] heeft/hebben gehandeld.
7.10.
De toetsing van artikel 7:204 juncto 7:208 BW – welke bepalingen [eiser] heeft ingeroepen ter onderbouwing van zijn vordering op het park – is gelijk aan de toetsing van artikel 6:174 BW, omdat het bij huursituaties gaat om de vraag of het gehuurde al dan niet gebrekkig is. Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat geen sprake is van een gebrekkige opstal, is evenmin gebleken dat er een gebrek aan de gehuurde vakantiewoning kleeft.
Conclusie
7.11.
Conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden sub 2 en 3] en/of het park niet aansprakelijk is/zijn voor de schade die [eiser] stelt te hebben opgelopen als gevolg van zijn val. De vorderingen van [eiser] worden derhalve afgewezen.
Proceskosten
7.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van gedaagden betalen.
De proceskosten van [gedaagden sub 2 en 3] en NN worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,0 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
De proceskosten van het park worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,0 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
7.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

8.De beoordeling in de vrijwaringszaken

8.1.
Aangezien de vorderingen in de hoofdzaak worden afgewezen, dienen de vorderingen van [gedaagden sub 2 en 3] , NN en het park in de vrijwaringszaken eveneens te worden afgewezen.
8.2.
[gedaagden sub 2 en 3] , NN en het park zijn dan (over en weer) in het ongelijk gesteld, zodat zij elkaars proceskosten zouden moeten betalen. Dat is vestzak-broekzak, omdat zij dan aan elkaar dezelfde forfaitaire vergoeding zouden moeten voldoen. In die omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten van partijen in de vrijwaringszaken te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak:
9.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
9.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden sub 2 en 3] en NN van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van het park van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten onder 9.2 en/of 9.3 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
9.5.
verklaart de beslissingen onder 9.2 tot en met 9.4 uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaken 1 en 2:
9.6.
wijst de vorderingen af,
9.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
JPW

Voetnoten

1.Productie 1 bij de dagvaarding in de hoofdzaak
2.Productie 5 bij de conclusie van antwoord van het park in de hoofdzaak
3.Productie 3 bij de dagvaarding in de hoofdzaak
4.Producties 4 en 5 bij de dagvaarding in de hoofdzaak
5.Productie 6 bij de conclusie van antwoord van het park in de hoofdzaak
6.Productie 17 van [eiser]