ECLI:NL:RBLIM:2025:9047

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
ROE 25/1662
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening wegens last onder dwangsom voor strijdig gebruik van clubgebouw te Ulestraten

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, hangende bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen. Dit besluit, genomen op 27 mei 2025, betreft de oplegging van een last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van een voormalig clubgebouw aan de [adres] te Ulestraten. Verzoekster, als feitelijke bewoonster, en verzoeker, die in Vaals woont, stellen dat zij dreigen dakloos te worden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat beiden kunnen terugkeren naar hun adres in Vaals en dat er geen spoedeisend belang is. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2025 behandeld, waarbij verzoeker, verzoekster en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat verzoekster belanghebbende is, omdat zij op het adres in Ulestraten woont. Voor verzoeker is de feitelijke woonplaats onduidelijk, maar de voorzieningenrechter concludeert dat hij ook als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, omdat verzoeker kan terugkeren naar zijn adres in Vaals en verzoekster ook de mogelijkheid heeft om daar tijdelijk of permanent te verblijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/1662

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 september 2025 op het verzoek om

voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit Vaals, verzoeker,

[naam], uit Ulestraten, verzoekster
(gemachtigde: mr. M.F. van Hulst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, het college
(gemachtigde: mr. R.L.M. Baltesen en A.J.J.M. Konsten).

Inleiding en procesverloop

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers hangende bezwaar tegen het door het college genomen besluit van 27 mei 2025 (hierna: het bestreden besluit) tot oplegging van een last onder dwangsom wegens het strijdig gebruik van het voormalig clubgebouw aan de [adres] 31 te Ulestraten, wat een overtreding is van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en verzoekster en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Aan de [adres] te Ulestraten, kadastraal bekend als Ulestraten, sectie B nummer 4258 (hierna: het perceel), ligt een voormalig clubgebouw van een tennisvereniging (hierna: het pand). Op 24 februari 2025 heeft een controle van het perceel plaatsgevonden. Hierbij is geconstateerd dat het pand in gebruik was genomen voor bewoning, terwijl het pand uitsluitend een sportbestemming heeft. Daarmee was sprake van strijdig gebruik en een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a van de Omgevingswet in samenhang met artikel 56.1 van de planregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Meerssen”.
2.1.
Op 9 maart 2025 hebben de aangetroffen personen bevestigd dat zij woonachtig waren op het perceel en in het pand waren getrokken. Op 10 maart 2025 vond een integrale controle plaats in het kader van het gemeentelijk krakersbeleid, gericht op de bouw- en brandveiligheid en het vaststellen van de aanwezige personen. Daarbij werd vastgesteld dat de rookmelders niet voldeden aan de wettelijke vereisten en dat de situatie vanuit veiligheidsoptiek onvoldoende was. Tevens werden drie personen aangetroffen, waaronder verzoeker.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering van het strijdige gebruik heeft het college op
13 maart 2025 een voornemen tot handhavend optreden bekendgemaakt aan (onder meer) verzoeker. In dit voornemen werd verzocht de overtreding binnen twee weken te beëindigen en beëindigd te houden. Tegen dit voornemen heeft verzoeker een zienswijze ingediend namens alle personen die op dat moment in het pand woonden, waarin door verzoeker is aangegeven dat hij weliswaar als woordvoerder optreedt maar niet zelf in het pand verblijft.
2.3.
Tijdens telefonisch contact op 26 mei 2025 heeft verzoeker bevestigd dat het pand nog steeds werd gebruikt voor bewoning en dus geen gehoor is gegeven aan het voornemen tot handhaving. Het college is daarop overgegaan tot handhaving door het opleggen van drie lasten onder dwangsom. Het bestreden besluit betreft de last onder dwangsom tegen de bewoners van de [adres] te Ulestraten, gebaseerd op de vastgestelde overtreding en de noodzaak tot beëindiging van het illegale gebruik van het pand. Hierin werd hen gelast de overtreding binnen zes weken te beëindigen en beëindigd te houden. Als na deze termijn niet aan de last zou zijn voldaan, zou een dwangsom van € 2.500,- per week worden verbeurd, met een maximum van € 25.000,-.
2.4.
Op 28 mei 2025 heeft verzoeker per mail aangegeven dat de personen die in het pand zaten ten tijde van het bestreden besluit het pand hebben verlaten. Op 21 juni 2025 heeft verzoeker per mail bevestigd dat een nieuwe bewoner, verzoekster, per 10 juni 2025 in het pand is getrokken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Zijn verzoekers belanghebbende?
4. De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verzoekers belanghebbende zijn.
4.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Om als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt, moet er volgens vaste rechtspraak sprake zijn van een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang, dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. [1] In dit verband stelt de rechtbank vast dat de last onder dwangsom is geformuleerd richting de bewoners van het adres [adres] te Ulestraten. Daarmee rijst de vraag wie onder de aanduiding ‘bewoners’ moet worden verstaan en of verzoekers daaronder vallen. Voor de beoordeling van de belanghebbendheid is dus van belang vast te stellen wie op dit adres wonen en daarmee rechtstreeks door het besluit worden geraakt.
4.2.
De rechtbank overweegt over verzoekster dat zij belanghebbende bij de last onder dwangsom is. Het besluit is immers gericht aan de bewoners van [adres] te Ulestraten. Degenen die feitelijk op dit adres wonen, worden door het besluit rechtstreeks geraakt. Verzoekster heeft aan het college kenbaar gemaakt dat zij op dit adres woont en dit is ter zitting bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk dat verzoekster belanghebbende bij het bestreden besluit is.
4.3.
Voor verzoeker geldt dat zijn feitelijke woonplaats onduidelijk is gebleven. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij niet in het pand of op het perceel woont, maar op een in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd adres in Vaals, zoals door het college is aangegeven in het verweerschrift. Verzoeker heeft ter zitting weliswaar herhaald dat hij niet op het perceel of in het pand woont en slechts woordvoerder is, maar toen hem door de voorzieningenrechter werd gevraagd te bevestigen dat verzoeker op het inschrijfadres in Vaals niet alleen staat ingeschreven maar ook feitelijk woont, wilde hij dit niet doen. Die omstandigheid, gecombineerd met de uitleg van verzoeker dat hij wel met regelmaat op het perceel en in het pand aanwezig is, maakt dat de voorzieningenrechter op dit moment niet aannemelijk acht dat verzoeker niet onder de reikwijdte van het bestreden besluit valt. Ook speelt in die afweging voor de voorzieningenrechter mee dat de gemachtigde van verzoeker nog heeft benadrukt dat een inschrijfadres niet zonder meer geldt als feitelijke woonplaats. Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter er voor deze procedure vooralsnog dan ook vanuit dat ook verzoeker belanghebbende bij het bestreden besluit is.
Hebben verzoekers spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter ziet zich daarna voor de vraag gesteld of er sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
5.1.
Verzoekers stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek, omdat bij verbeuring van de dwangsom niet alleen een aanzienlijke financiële verplichting ontstaat die hen (verder) in de schulden zal storten, maar vooral omdat zij dreigen dakloos te worden. Dit dreigende verlies van woonruimte brengt hen in een uiterst kwetsbare positie, met directe gevolgen voor hun levensonderhoud en woonsituatie. Verzoekers wijzen erop dat er geen zicht is op alternatieve huisvesting, waardoor de urgentie van hun verzoek toeneemt.
5.2.
Als het gaat om de situatie van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter dat hij een verblijfadres heeft in Vaals, te weten het door hem gehuurde appartement waar hij ook staat ingeschreven in de BRP. Gezien dit feitelijk beschikbare alternatief is de voorzieningenrechter van oordeel dat spoedeisend belang bij verzoeker ontbreekt. Verzoeker kan immers in Vaals wonen en verblijven in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure. Hij wordt dan ook niet dakloos en heeft het bovendien in zijn eigen macht om een dwangsom te voorkomen.
5.3.
Als het gaat om verzoekster overweegt de voorzieningenrechter dat het standpunt van het college dat zij sinds september 2024 bij verzoeker in Vaals stond ingeschreven is erkend. Dat blijkt overigens ook uit de door het college overgelegde inschrijvingsdocumentatie van de BRP. Verzoekers hebben dan ook bijna tien maanden gezamenlijk op dat adres verbleven. Ondanks de door de voorzieningenrechter op zitting geboden gelegenheid tot uitleg is de voorzieningenrechter niet gebleken waarom verzoekster niet kan terugkeren naar het adres in Vaals om weer bij verzoeker te gaan wonen. De enkele stelling dat er voor verzoeker een risico op ontruiming bestaat of dat er conflicten met buren en/of de verhuurder zijn, is onvoldoende onderbouwd met concrete stukken of bewijs. Bovendien is ook niet gebleken of die gestelde conflicten het gevolg zijn van gedrag van verzoekers of van de buren. Ook de stelling van verzoeker dat verzoekster liever niet naar het adres in Vaals wil terugkeren omdat het er te klein zou zijn, is onvoldoende om het spoedeisend belang te onderbouwen. Het college heeft bovendien ter zitting onweersproken aangegeven dat verzoekster zelf aan het college de mogelijkheid heeft aangeboden om tijdelijk of permanent terug te keren naar het adres in Vaals, als geen overeenstemming zou worden bereikt over het gebruik van het pand. Gezien deze omstandigheden bestaat er geen spoedeisend belang voor verzoekster. Zij kan immers bij verzoeker verblijven in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure.
5.4.
Het bovenstaande leidt ertoe dat geoordeeld moet worden dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Aan de inhoud van het verzoek om voorlopige voorziening komt de voorzieningenrechter dan ook niet toe.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
6.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Chraiha, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 19 september 2025
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 september 2025.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465.