ECLI:NL:RBLIM:2025:9934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
03.368605.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het uitlokken van medeverdachten tot het teweegbrengen van een ontploffing met een gevangenisstraf van 3 jaren en schadevergoeding aan de benadeelde partij

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het uitlokken van medeverdachten tot het teweegbrengen van een ontploffing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juni 2024, waarbij de verdachte medeverdachten heeft aangezet om een explosief in een eetcafé in Venlo te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 5 maart 2024 tot en met 14 juni 2024, opzettelijk heeft geprobeerd om de medeverdachten te bewegen tot het plegen van dit strafbare feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van € 2.500. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel, maar dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geen spijt betuigd, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de explosie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.368605.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2004,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.J.M. Laurier, advocaat kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 september 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met het parketnummer 03.332435.24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode van 5 maart 2024 tot en met 14 juni 2024 te Den Haag en/of Zoetermeer, althans in Nederland, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opzettelijk heeft uitgelokt om een explosief tot ontploffing te brengen in het pand gelegen aan de [adres 2] te Venlo, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daartoe heeft zij onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de telecomgegevens. Hieruit volgt immers dat de verdachte telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachten na de explosie en dat hij € 200 heeft overgemaakt op de bankrekening van [medeverdachte 1] voor de klus. Dit laatste heeft de verdachte ook zelf verklaard; hij had het geld voor de taxirit voorgeschoten voor een vriend. De verdere verklaring van de verdachte, dat hij niets zou weten van de explosie, acht de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk. De verdachte is pas ruim een jaar later gaan verklaren, nadat hij werd geconfronteerd met de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] . De officier van justitie acht deze bekennende verklaring van de medeverdachte overigens betrouwbaar en geloofwaardig, nu die verklaring ook belastend voor hemzelf is. Daarbij wordt deze verklaring ondersteund door de telecom- en belgegevens van de mobiele telefoons van de verdachten. Hieruit blijkt namelijk dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die desbetreffende nacht rondom het tijdstip van de explosie in de buurt van de plaats delict zijn geweest en dat zij met elkaar hebben gebeld rondom dit tijdstip. Uit het forensisch onderzoek is tenslotte gebleken dat er door deze ontploffing sprake was van gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. Dat er levensgevaar voor personen was te duchten, is onvoldoende gebleken uit het dossier, waardoor de verdachte hiervoor partieel dient te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu zij de verklaring van [medeverdachte 1] juist onbetrouwbaar en ongeloofwaardig acht, waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit het dossier volgt namelijk een motivatie voor [medeverdachte 1] om zijn verklaring aan te passen, aangezien hij besefte dat hij zou worden veroordeeld en zodoende zijn verklaring had aangepast om te kunnen worden geschorst. De verklaringen van [medeverdachte 1] zijn voorts innerlijk tegenstrijdig en in tegenspraak met het objectieve bewijs in deze zaak. Zo is er geen bewijs aangetroffen in het dossier van het eerste contact op Snapchat tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . Verder wisselt [medeverdachte 1] in zijn verklaring of hij nu van tevoren wist van het plan. De verdachte zou tijdens de autorit telefonisch contact hebben gehad met [medeverdachte 1] , volgens zijn verklaring, maar daar is geen enkel bewijs voor. Ook verklaart hij verschillend over het bedrag dat hij zou krijgen voor de klus. Eerst is dat € 200 en daarna weer € 700, waarbij het opvallend is dat [medeverdachte 1] uiteindelijk zelf een tikkie van € 200 heeft gestuurd naar de verdachte. De raadsvrouw heeft de rechtbank derhalve verzocht om de verklaring van [medeverdachte 1] niet te gebruiken voor het bewijs.
Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uit het telefonisch contact die nacht en de tikkie, niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van de explosie, terwijl voor een veroordeling van uitlokking dubbel opzet is vereist. De verdachte heeft verklaard dat hij voor een vriend aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd om te rijden, maar dat hij niets wist van de explosie. Gelet op het voorgaande past deze verklaring ook in het dossier. Het past ook dat hij [medeverdachte 1] daarna netjes heeft betaald voor deze rit, nu hij hem dit ook heeft gevraagd en als tussenpersoon heeft gefungeerd. De verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien er geen sprake is van opzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[benadeelde partij]heeft aangifte gedaan van vernieling van zijn eetcafé [naam eetcafé] , gelegen aan de [adres 2] te Venlo, gepleegd op 14 juni 2024. [2]
Op de plaats delict aan de [adres 2] te Venlo is vervolgens
forensisch onderzoekverricht, waarover – voor zover relevant – als volgt is gerelateerd: [3]
Gelet op het schadebeeld, het spreidingsbeeld, de ter plaatse verkregen informatie en
de aangetroffen sporen kan gesteld worden dat er sprake is geweest van het teweeg
brengen van een ontploffing met een explosief voorwerp. De explosie heeft
geresulteerd in een drukgolf, die zich op de begane grond door het pand heeft
verplaatst en schade heeft veroorzaakt. Aangezien de beglazing van de ruit naast de
voordeur niet volledig eruit is gedrukt door de drukgolf, wat bij de grote ramen wel
het geval is, is het aannemelijk dat deze beglazing is verbroken voordat de explosie
heeft plaatsgevonden. De drukgolf kan dan als het ware beter weg door de aanwezigheid van een gat in de beglazing. Waarschijnlijk is voor het verbreken van deze beglazing het deel betonsteen gebruikt dat in het cafégedeelte door ons is aangetroffen. Door het ontstane gat in de beglazing heeft men vervolgens een explosief naar binnen kunnen gooien.
Wij troffen in het cafégedeelte een deels gebarsten en verbrijzelde tegel aan. Rondom deze plek was een licht gekleurde aanslag zichtbaar waarin vlekken zichtbaar waren die leken op druppels en spatten. Wij interpreteerden deze plek als zijnde het explosiepunt. Door het aantreffen van deels gesmolten restanten van een flesje met roetaanslag is het mogelijk dat deze onderdeel is geweest van een zogenaamde vuurwerkbom. Rondom het explosiecentrum zagen wij roetaanslag en verbrande delen.
Er was gezien het schadebeeld en het spreidingsbeeld sprake van te duchten gevaar
voor personen en goederen. De explosie heeft plaatsgevonden in de directe nabijheid
van een openbare weg. Indien er op het moment van de explosie, personen in de
nabijheid hiervan aanwezig waren geweest, zouden deze in gevaar zijn gebracht. Voor zover bij ons bekend bevonden zich naast en boven het pand (café) woningen
(kamerbewoning). Ten tijde van de ontploffing waren personen in deze woningen aanwezig.
Verbalisanten hebben
een telecomanalyseonderzoek verricht en hebben hierover – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [4]
De registraties van onderlinge gesprekken of belpogingen tussen de verdachten na de ontploffing bij eetcafé [naam eetcafé] op 14 juni 2024:
04:15:50 uur: [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) werd toen gebeld door het nummer [telefoonnummer 2] . Dit gesprek werd niet beantwoord, maar werd doorgeschakeld naar de voicemail.
[telefoonnummer 2] staat op naam van [moeder verdachte] [adres 3] , maar is in gebruik bij haar zoon [verdachte] . Dit nummer komt ook voor in de contacten van de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ).
Uit de registraties van [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) en [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) op het telecomnetwerk blijkt dat:
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) op 14 juni 2024 waarschijnlijk samen vanuit Zoetermeer naar Venlo zijn gereisd en waarschijnlijk tussen 01:17: 33 uur en 03:32:33 uur zijn vertrokken vanuit de omgeving van Zoetermeer;
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) op 14 juni 2024 ten tijde van de ontploffing in de omgeving van de [straatnaam] in Venlo waren;
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) naar elkaar belden na de ontploffing bij café [naam eetcafé] ;
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) zich daarna sneller verplaatste dan [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] );
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) ergens tussen 04:33 uur en 05:07 uur elkaar weer hadden gevonden en via dezelfde route terug naar de omgeving Zoetermeer zijn gereisd;
- [telefoonnummer 3] ( [medeverdachte 1] ) en [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 2] ) op 14 juni 2024 na de ontploffing bij [naam eetcafé] samen terug zijn gereisd vanuit de omgeving Venlo via Beek en Donk en Veghel.
Een verbalisant heeft de
bankgegevens van medeverdachte [medeverdachte 1]onderzocht en heeft daarover – zakelijk weergegeven en voor zover relevant – als volgt gerelateerd: [5]
Bron: historische banktransacties van de verdachte [medeverdachte 1] , [bank] , [bankrekeningnummer 1] .
Op 20 juni 2024, om 13:19 uur, werd € 200 overgemaakt door [verdachte] , via
bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] , naar bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , op naam van de verdachte [medeverdachte 1] .
Uit de identificerende gegevens van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] bleek dat [verdachte] rekeninghouder is.
Een verbalisant heeft de
camerabeelden van een [tankstation]te Zoetermeer op 14 juni 2024 bekeken en heeft hierover – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd: [6]
Op woensdag 24 juli 2024 was ik, verbalisant, doende met het bekijken en beschrijven van de ontvangen camerabeelden van het [tankstation] gelegen aan de [adres 4] te Zoetermeer.
De hieronder genoemde tijden zijn de tijden van het videobestand en niet het
daadwerkelijke tijdstip ter plaatse (tenzij anders vermeld).
Op 07:22 zag ik dat de bestuurder van de [automerk] een pintransactie maakte door zijn mobiele telefoon boven het pinapparaat te houden. Dit betrof de pintransactie van vrijdag 14 juni 2024, om 00.57 uur.
Ik zag dat hij hierna direct na de betaling de fles water pakte en naar buiten liep.
Ik zag op 07:54 dat de bijrijder de waterfles terug gaf aan de bestuurder en dat de bestuurder vervolgens de waterfles ledigde achter de pomp, op de grond.
Ik zag op 08:15 dat de bestuurder, terwijl hij de handschoenen droeg, de lege waterfles weer vastpakte. Ik zag dat de bestuurder vervolgens met zijn linkerhand de waterfles vasthield en dat hij met zijn rechterhand de meest rechter brandstofslang uit de pomp pakte. Ik zag dat de bestuurder vervolgens de brandstofslang in de waterfles stak. De lege waterfles werd op dat moment gevuld met een brandstof.
Ik zag vervolgens dat de bestuurder de waterfles dichtdraaide en dat hij de fles aan de bijrijder overhandigde.
De medeverdachte [medeverdachte 1]heeft op 6 maart 2025 bij de politie – voor zover relevant – als volgt verklaard: [7]
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
V: (...) Wat kun je daarover verklaren?
A: Alles wil ik gewoon bekennen. Ik ben gevraagd om dat flesje te tanken door [verdachte] . Ik wist dat het ging gebeuren over het explosief.
V: En wat wist je dan van wat er ging gebeuren?
A: Vuurwerkbom explosief in het café
Op welk moment wist je dat al?
A: Ik was eerst in de avond vooraf, rond 23:00 uur a 24:00 uur aan het gamen. Toen belde [verdachte] mij via snapchat. [verdachte] vroeg aan mij of ik iets kon ophalen of brengen Toen moest ik naar [medeverdachte 2] (
zijnde medeverdachte [medeverdachte 2]) rijden. [verdachte] zei toen tegen mij dat ik [medeverdachte 2] eerst naar Amsterdam moest brengen en een flesje moest tanken. Ik zei dat ik toch alleen iets moest ophalen. [verdachte] zei toen tegen mij dat de plannen gewijzigd waren en dat ik er 700 euro voor zou krijgen.
V: En Toen?
A: Toen zijn we naar Amsterdam gegaan [medeverdachte 2] is uitgestapt en heeft die vuurwerkbom gepakt en toen zijn we naar Venlo gegaan. Op een rotonde bij een tankstation in Blerick ben ik gestopt en toen hebben [medeverdachte 2] en ik de voor en achter kentekenplaat met ducktape afgeplakt.
(...)
V: En toen?
A: Toen reden we naar [naam eetcafé] restaurant. Daar heb je ook een rotonde en daarvoor een flat en lantaarnpalen. Ik ben daar gestopt en zette de motor van de auto en koplampen uit. [medeverdachte 2] is op dat moment uitgestapt en loopt naar de zaak en slaat het in met een hamer of een steen en gooit de vuurwerkbom naar binnen. Ik schrok en dacht shit. Ik dacht wat is dit. Voordat ik wilde wegrijden, kwam [medeverdachte 2] terug richting de auto en wilde instappen. Ik reed uit angst weg voordat [medeverdachte 2] de kans
kreeg om in te stappen. Ik zag dat hij wel in probeerde te stappen, maar ik reed weg. Op de snelweg belde ik [verdachte] en ik zei dat [medeverdachte 2] weg was. Wij kregen een woordenwisseling en er werd een aantal keren over en weer gebeld tussen [verdachte] en mij. Toen kreeg ik van [verdachte] de opdracht om [medeverdachte 2] weer op te halen. [medeverdachte 2] heeft geen internet buiten. Ik heb [medeverdachte 2] toen anoniem gebeld omdat ik niet wilde dat hij mij nummer zou krijgen. Ik wil hier niets mee te maken hebben. [medeverdachte 2] wist niet waar hij was en omschreef zijn locatie. Hij ging de straatnamen bordjes checken om te kijken wat de straatnamen waren. Op enig moment na een paar keer bellen heb ik hem bij een of andere bouwwinkel opgehaald en toen zijn we samen teruggereden naar Zoetermeer.
(...)
V: Wat was nu concreet het moment dat voor jou duidelijk werd wat er zou gaan gebeuren?
A: Op het moment dat ik in de auto zat, onderweg richting [medeverdachte 2] had ik [verdachte] aan de telefoon. [verdachte] zei dat [medeverdachte 2] de vuurwerkbom bij een snackbar naar binnen zou gooien en ik dat niet hoefde te doen, maar of ik [medeverdachte 2] wel kon brengen en halen en alleen een flesje met benzine kon vullen voor het explosief.
(...)
V: Weet je bij wie de vuurwerkbom werd opgehaald?
A Nee. Ik weet dat [medeverdachte 2] uitstapte en naar een scooter liep die bedekt was met een regenhoes en onder deze hoes de tas pakte.
V: Omschrijf deze tas eens.
A: Het was een blauwe plastic tas van Hoogvliet of Albert Heijn.
V: Beschrijf de vuurwerkbom eens?
A: Cobra 6 zoiets dacht ik. Ik zag zwart en groene letters. Uit mijn ervaring is dat een cobra 6. Ik weet wel nog de ducktape en een fles.
V: Wie heeft de cobra met het flesje aan elkaar getapet?
A: [medeverdachte 2] .
V: Op welk moment heeft [medeverdachte 2] dit in elkaar gezet?
A: In Amsterdam al. Toen ik ging rijden, zat hij naast mij te knutselen.
De bewijsoverweging
Medeplegen tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft medeverdachte [medeverdachte 2] aangeduid als degene die de vuurwerkbom naar binnen heeft gegooid bij het eetcafé en deze eerder in elkaar heeft geknutseld in de auto toen zij onderweg waren naar de plaats delict. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij door de verdachte, onder toezegging van betaling van een geldsom, gevraagd werd om medeverdachte [medeverdachte 2] naar de plaats delict te rijden en een flesje met benzine te vullen, zodat de laatstgenoemde een vuurwerkbom kon gooien in voornoemd eetcafé. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring van [medeverdachte 1] te twijfelen. Deze verklaring is betrouwbaar nu deze op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd is en op wezenlijke onderdelen wordt ondersteund door de objectieve bewijsmiddelen. Zo is uit de uitkomsten van de telecomanalyse - waarbij de bewegingen van de telefoonnummers van medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] nader zijn geanalyseerd - gebleken dat de medeverdachten zich die nacht bewogen van Zoetermeer naar Venlo en dat zij rondom het tijdstip van de explosie in de buurt van de plaats delict waren. Uit deze telecomanalyse volgt ook dat de medeverdachten vlak na de explosie meerdere belcontacten met elkaar hadden, dat [medeverdachte 1] zich sneller verplaatste dan [medeverdachte 2] en dat beide medeverdachten elkaar later, vlak voor de terugreis naar Zoetermeer, weer hadden gevonden. Onderweg werd er getankt, kocht medeverdachte [medeverdachte 1] een fles water die hij vervolgens ledigde, met benzine vulde en aan de medeverdachte [medeverdachte 2] gaf. Deze vaststellingen passen naadloos in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Wat ook in die verklaring past is de vaststelling dat de verdachte gepoogd had medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch te bereiken, dit vlak rondom het tijdstip van de explosie.
Dat medeverdachte [medeverdachte 1] op onderdelen tegenstrijdig verklaart brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Tegenstrijdigheden in een getuigenverklaring zijn immers geenszins ondenkbaar. Waar het op neerkomt is dat een getuigenverklaring op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd is en dat wezenlijke onderdelen van die verklaring steun vinden in objectieven bewijsmiddelen. Dat is hier het geval.
De verdachte heeft op geen enkel moment iets te berde gebracht dat zou indruisen tegen de hem belastende bewijsmiddelen in deze zaak. Zo heeft hij op geen enkel moment een verifieerbare verklaring afgelegd over waarom hij gepoogd had om die bewuste nacht met medeverdachte [medeverdachte 2] in contact te komen.
Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt verder dat de medeverdachten het tenlastegelegde samen hebben gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft immers samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] de vuurwerkbom opgehaald, hem vervolgens naar de plaats delict gebracht en onderweg een flesje met benzine gevuld en aan de verdachte gegeven zodat de verdachte dat kon gebruiken voor de ontsteking van de vuurwerkbom. Daarbij wist de medeverdachte [medeverdachte 1] wat er zou gaan gebeuren toen zij in de auto naar Venlo zaten. Gelet op het voorgaande kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten.
Gemeen gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel
Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict is voorts gebleken dat door deze explosie niet alleen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, maar ook gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. Door een vuurwerkbom door het raam van het café te gooien was schade aan dit pand en de omliggende panden immers voorzienbaar. Het gemeen gevaar voor goederen heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt nu er aanzienlijke schade in het pand van het café is ontstaan. Er was daarbij ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten, nu zich boven het café woningen bevinden en er ten tijde van de ontploffing ook mensen aanwezig waren in deze woningen. Door de explosie en de (vallende) glasscherven hadden deze personen ernstig letsel kunnen oplopen. Het is hierbij niet noodzakelijk dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Het gaat erom dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat daarvan onder voornoemde omstandigheden sprake is geweest. Er zijn nochtans onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om ook nog te kunnen spreken van levensgevaar voor personen. De verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van het onderdeel levensgevaar.
Uitlokking
Van uitlokking, als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, is sprake als iemand een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit waarvoor die ander zelf kan worden gestraft. De uitlokking moet opzettelijk zijn geschied. Het opzet van de uitlokker moet zijn gericht op zowel het aanzetten van een ander een delict te begaan als de bestanddelen van dat delict. Opzet op de gedraging van de uitgelokte zonder meer is niet voldoende; het moet zich uitstrekken tot alle bestanddelen van het desbetreffende delict. De rechtbank is van oordeel dat aan voornoemde vereisten voor uitlokking is voldaan. Immers, de verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] gevraagd naar Venlo te rijden en een flesje te vullen met benzine, zodat medeverdachte [medeverdachte 2] een vuurwerkbom in het eetcafé [naam eetcafé] kon gooien. Hij heeft hierbij gebruikgemaakt van een van de uitlokkingsmiddelen door aan [medeverdachte 1] € 700 in het vooruitzicht te stellen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit tot de volgende bewezenverklaring dient te leiden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 14 juni 2024 te Venlo, tezamen en in vereniging met elkaar, althans met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg hebben gebracht door bij (eet)café [naam eetcafé] , gelegen aan de [adres 2] te Venlo een explosief tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en bij voornoemd pand (door een ruit) naar binnen te gooien terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand, bovenliggende appartementen, de in de nabijheid gelegen panden en auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto’s bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode van 5 maart 2024 tot en met 14 juni 2024 te Den Haag en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en het verschaffen van inlichtingen, te weten door:
- die [medeverdachte 1] te benaderen en te vragen om [medeverdachte 2] naar Venlo te brengen, althans een rit naar Venlo te maken en
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te benaderen en/of te vragen om in/bij voornoemd pand een ontploffing teweeg te brengen en
- die [medeverdachte 1] (hiervoor) een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijke uitlokking van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen en geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Zij heeft daartoe verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsrapport, waarin wordt gesteld dat een gevangenisstraf de opleiding die de verdachte is gestart in de weg zou zitten. De reclassering acht hem wel in staat om een taakstraf uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitlokking van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om een ontploffing teweeg te brengen te Venlo. Hij heeft [medeverdachte 1] gevraagd of hij [medeverdachte 2] naar Venlo kon brengen en onderweg een flesje met benzine te tanken. Vervolgens is deze benzine gebruikt voor de ontploffing bij eetcafé [naam eetcafé] , doordat [medeverdachte 2] daar een vuurwerkbom door de ruit naar binnen heeft gegooid. De verdachte heeft [medeverdachte 1] , zoals van tevoren was afgesproken, hiervoor ook betaald.
Door hun handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachten een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor er gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De explosie vond midden in de nacht plaats, een moment waarop de mensen in het bovenliggende pand in bed lagen. Door de explosie is ook materiële schade aangericht aan het pand van het café. Bovendien hadden de gevolgen van het handelen van verdachten vele malen ernstiger kunnen zijn, wanneer zich op het moment van de explosie personen in het café hadden bevonden of zich in de directe nabijheid daarvan hadden bevonden. Het is een wonder dat niemand letsel heeft opgelopen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en uit de verzochte schadevergoeding blijkt ook hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer, de eigenaar van het café, en voor zijn gezin zijn geweest. De slachtofferverklaring spreekt in dit verband boekdelen. Door deze nare gebeurtenis regeert angst soeverein over hun levens. Daarbij heeft het slachtoffer nog vele vragen. Met name de vraag waarom dit hem en zijn gezin heeft moeten overkomen treedt op de voorgrond. Doordat die antwoorden uitblijven, blijft de angst onverminderd aanwezig. Immers, de angst is er dat dit weer zou kunnen gebeuren. De verdachte houdt over de redenen van dit nare voorval zijn kaken stijf op elkaar. Het teweeg brengen van explosies is de laatste jaren schrikbarend in aantal toegenomen en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. De verdachte en zijn mededaders hebben niet alleen bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid voor de direct betrokkenen, maar ook voor de buurtbewoners en andere inwoners van de stad. Zij hebben zich ook niet laten weerhouden door het voorzienbare gevaar voor letsel en schade. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat is het uitgangspunt van de rechtbank in deze zaak.
Strafverzwarend werkt in dit verband de proceshouding van de verdachte. Hoewel hij ruimschoots daartoe in de gelegenheid werd gesteld door de rechtbank, gaf hij geen antwoorden op de prangende vragen die uit het procesdossier rezen.
Uit het reclasseringsrapport van 2 september 2025 volgt een redelijk positief beeld van de verdachte. Zo heeft hij zijn leven praktisch gezien redelijk voor elkaar en heeft hij zich ingeschreven voor een studie. Dit leidt echter niet tot de gevolgtrekking dat van voornoemd uitgangspunt dient te worden afgeweken. Het feit is te ernstig en de verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Alles afwegende kan de rechtbank zich vinden in de eis van de officier van justitie en zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaren. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat met de voorlopige hechtenis dient te gebeuren. De verdachte is met ingang van 27 juni 2025 geschorst, met voorwaarden. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of de verdachte niet meteen in hechtenis diende te worden genomen. Immers, hij wordt veroordeeld tot een aanzienlijke jeugddetentie. De rechtbank heeft hierbij gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad van 24 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:987) en de daarin genoemde overwegingen. De rechtbank ziet een duidelijk recidivegevaar bij deze verdachte nu hij een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en op geen enkel moment het achterste van zijn tong of enige spijt heeft laten zien of enige vorm van verantwoordelijkheid heeft genomen. Op geen enkel moment heeft hij iets los gelaten over de wereld waarin hij zich klaarblijkelijk begeeft en hoe hij hierbij betrokken is geraakt. Met die stand van zaken is het recidivegevaar een gegeven. Aan de andere kant ziet de rechtbank dat de verdachte al enige tijd is geschorst en dat er vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat hij nieuwe strafbare feiten pleegt. Daarom zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen. Hij mag een eventuele appelprocedure in vrijheid afwachten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500 aan immateriële schade.
De benadeelde heeft verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, gelet op de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde, de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor de verdachte zal worden veroordeeld, is de benadeelde ontvankelijk in de vordering. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek is vergoeding mogelijk van ander nadeel dan vermogensschade. Op grond van lid 1 aanhef en onder b van voornoemd artikel is daarvoor onder andere plaats bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank zal zodoende een bedrag toewijzen van € 2.500, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat er meerdere daders zijn die naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat de verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door een mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt de veroordeelde met zijn medeverdachten hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.500, bestaande uit immateriële schade;
  • vermeerdert de vergoeding van immateriële schade met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk met zijn medeverdachten tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de veroordeelde hoofdelijk met de medeverdachten op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] , van een bedrag van € 2.500, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
  • bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. V.C. Andeweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M.A. Curfs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2025.
Buiten staat
Mr. V.C. Andeweg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 14 juni 2024 te Venlo,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door
op/bij/ter hoogte van (eet)café [naam eetcafé] , althans een (bedrijfs)pand gelegen aan/bij de [adres 2] te Venlo een explosief tot ontsteking en/of ontbranding te brengen en bij voornoemd pand (door een ruit) naar binnen te gooien
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto’s bevonden, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en/of
- levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in voornoemd pand en/of de bovenliggende appartementen en/of de in de nabijheid gelegen panden en/of auto's bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
te duchten was;
welk vorenomschreven feit verdachte in of omstreeks de periode van 5 maart 2024 tot en met 14 juni 2024 te Den Haag en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te weten door:
- die [medeverdachte 1] te benaderen en/of te vragen om [medeverdachte 2] naar Venlo te brengen, althans een rit naar Venlo te maken en/of
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te benaderen en/of te vragen om in/bij voornoemd pand een ontploffing teweeg te brengen en/of
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (hiervoor) een geldelijke beloning in het vooruitzicht te stellen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB1R024057 NACIFIC, gesloten d.d. 22 januari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 687.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juni 2024, pg. 324.
3.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek van plaats delict d.d. 16 januari 2025, pg. 624-625.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2024, pg. 517-522.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2024, pg. 552.
6.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 24 juli 2024, pg. 553-561.
7.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [medeverdachte 1] d.d. 6 maart 2025, proces-verbaalnummer LB1R024057-261, pg. 2-5.