ECLI:NL:RBMAA:2003:AF5304
Rechtbank Maastricht
- Hoger beroep
- M. Sijmonsma
- Hoekstra
- Laumen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsovereenkomst tussen DE KRESJ B.V. en W.
In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap DE KRESJ B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestond tussen DE KRESJ B.V. en de geïntimeerde, W. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appèldagvaarding tijdig is betekend en dat de geïntimeerde in de procedure is verschenen. De rechtbank verwierp het verweer van de geïntimeerde dat de appèldagvaarding niet ontvankelijk was, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank behandelde vervolgens de grieven van DE KRESJ B.V. De eerste grief betrof de kwalificatie van een ondertekend document als arbeidsovereenkomst. DE KRESJ B.V. stelde dat het document een stage-overeenkomst was, maar de rechtbank oordeelde dat de inhoud van het document niet uitsloot dat het om een arbeidsovereenkomst ging. De rechtbank concludeerde dat het document als een onderhandse akte moest worden aangemerkt, wat dwingend bewijs oplevert van de inhoud ervan, tenzij tegenbewijs wordt geleverd. DE KRESJ B.V. had echter geen verzoek tot tegenbewijs ingediend, waardoor de eerste grief faalde.
De tweede grief van DE KRESJ B.V. betrof de bewijslastverdeling. De rechtbank bevestigde dat de ondertekende akte dwingend bewijs opleverde en dat DE KRESJ B.V. niet had aangetoond dat er een stage-overeenkomst was. De derde en vierde grieven, die betrekking hadden op de beoordeling van de kantonrechter en de motivering van de verweren, werden eveneens verworpen. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter de verweren van DE KRESJ B.V. terecht als onvoldoende gemotiveerd had aangemerkt.
Uiteindelijk bekrachtigde de rechtbank de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde DE KRESJ B.V. in de kosten van het hoger beroep, waarbij de kosten aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 181,51 aan vast recht en € 585,- voor salaris van de procureur. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters Sijmonsma, Hoekstra en Laumen.