Parketnummer: 03/010252-02
Datum uitspraak: 28 maart 2003
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum/plaats],
wonende te [woonplaats/adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van de politierechter op 16 december 2002 en de meervoudige strafkamer op 14 maart 2003.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 18 maart 2002 in de gemeente Maastricht, (een) hond(en), behorende tot een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen soort of categorie, te weten (een) hond(en) van het Pit-bull-Terrier type, welke in belangrijke mate volde(e)d(en) aan de omschrijving als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling agressieve dieren, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 18 maart 2002 in de gemeente Maastricht, een hond, behorende tot een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen soort of categorie, te weten een hond van het Pitbull-Terrier type, welke in belangrijke mate voldeed aan de omschrijving als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling agressieve dieren, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit, dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 73, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
strafbaar gesteld bij artikel 122, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De strafbaarheid van het feit
De raadsvrouwe van verdachte heeft primair aangevoerd dat de Regeling agressieve dieren een technisch voorschrift is in de zin van de richtlijn 83/189/EG, uitgebreid met de richtlijn 88/192/EG en thans opgevolgd door de richtlijn 98/34/EG. De Regeling agressieve dieren (1993) had aan de Europese Commissie ter notificatie gemeld dienen te worden. Nu niet aan de notificatieverplichting is voldaan kan de meergenoemde regeling niet aan verdachte worden tegengeworpen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe van verdachte en overweegt daartoe het navolgende. De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of een hond een (landbouw)product is in de zin van de richtlijnen 83/189/EG en 88/192/EG.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval nu een hond niet te beschouwen is als een industrieel- of landbouwproduct in de zin van die richtlijnen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de Regeling agressieve dieren in 1993 van kracht werd na de inwerkingtreding van de richtlijn 83/189/EG maar voor de inwerkingtreding van de richtlijn 98/34/EG. De richtlijn 98/34/EG ziet niet op regelgeving die reeds bestond op het moment van inwerkingtreding van de richtlijn, zodat de rechtbank niet hoeft te toetsen of de regeling mogelijk daarmee in strijd is.
De raadsvrouwe heeft subsidiair aangevoerd dat de Regeling agressieve dieren onverbindend zou zijn, nu deze niet voldoet aan de vereisten die gesteld worden in de artikelen 28 en 30 van het EG-verdrag.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsvrouwe van verdachte en overweegt daartoe het navolgende. Artikel 73 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren, en de daarop gebaseerde Regeling agressieve dieren, heeft tot gevolg dat na de ingang van deze regeling in 1993 alleen op dat moment in ons land aanwezige honden van het Pitbull terriër type nog toegestaan zijn. Aan dit bestand mogen geen honden meer worden toegevoegd zodat door "natuurlijk verloop" het aantal in ons land aanwezige honden van dit type geleidelijk zal afnemen en uiteindelijk zal verdwijnen.
Een van deze gevolgen van deze regeling is dat honden van dit type in Nederland feitelijk niet meer ingevoerd kunnen worden. Daardoor wordt de vrije handel tussen de EU lidstaten belemmerd. Echter, artikel 30 van het EG-verdrag staat het toe verboden in te stellen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen en dieren.
Bij het rechtsgeldig kunnen instellen van een dergelijk verbod moet dan wel voldaan zijn aan een aantal vereisten:
1. Er mag geen (volledige) harmonisatiewetgeving op het betreffende terrein bestaan;
2. Het mag niet gaan om een verkapte handelsbeperking;
3. De maatregel moet geëigend zijn om het beoogde doel te bereiken en;
4. De maatregel moet noodzakelijk zijn om het te verwezenlijken doel te bereiken en er moet geen minder verstrekkende oplossing voor handen zijn.
Ad 1.
De rechtbank is op dit onderwerp geen harmonisatiewetgeving bekend, zodat dit beletsel voor een nationale regeling zich niet voordoet.
Bij de bespreking van de overige vereisten neemt de rechtbank als uitgangspunt de toelichting op de regeling, gepubliceerd in de Staatscourant van 18 januari 1993 die, onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven-:
"De Pitbull-terriërs worden al tientallen jaren gefokt op agressie. Indien het dier zich eenmaal heeft vastgebeten in zijn slachtoffer, laat het niet meer los. Hierdoor en door de vorm van de kaak is de letselschade per incident groot. Voorts kan de Pitbull aanvallen zonder aanwijsbare reden en zonder voorafgaande signalen die wijzen op een aanval. Uit de incidenten die zich hebben voorgedaan is gebleken dat door deze eigenschappen de Pitbull zeer gevaarlijk kan zijn voor mens en dier, terwijl het door de onvoorspelbaarheid van zijn gedrag moeilijk is dit gevaar uit de weg te gaan."
Ad 2.
De rechtbank is op grond van de geschiedenis rondom de totstandkoming, zoals die blijkt uit de toelichting, en de toelichting zelf van deze regeling van oordeel dat handelsbeperkingen, of andere economische motieven, niet ten grondslag hebben gelegen aan het onderhavige verbod. Zo blijkt uit de toelichting dat de regeling is bedoeld als maatregel ter voorkoming van gevaar voor mens of dier als gevolg van agressief gedrag van honden.
Ad 3.
De regeling beoogt te voorkomen dat mensen en/of dieren gevaar lopen of hen zelfs letsel overkomt als gevolg van agressief gedrag van Pitbullterriër-achtige honden. Ontegenzeggelijk is een verbod op het aanwezig hebben van dergelijke honden een geëigend middel om dat doel te bereiken.
Ad 4.
De raadsvrouwe heeft, na het horen van de deskundige Pluijmakers, zich op het standpunt gesteld dat er een minder verstrekkende oplossing voor handen is om het meergenoemde doel te bereiken. De Pitbullterriër-achtige honden dienen volgens de raadsvrouwe een gedragstest te ondergaan om zo te bezien of de honden met goed gevolg deze zogenaamde "agressietest" kunnen doorstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsvrouwe gestelde oplossing voor Pittbullterriër-achtige honden niet geëigend is.
Uit de hiervoor al zakelijk weergegeven toelichting op de regeling volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een minder vergaande regeling geen afdoende bescherming biedt en derhalve de huidige Regeling agressieve dieren noodzakelijk is teneinde de Pitbullterriër-achtige honden uiteindelijk geheel uit Nederland te laten verdwijnen.
Uit de hiervoor genoemde overwegingen volgt dat de rechtbank de raadsvrouwe evenmin zal volgen in haar meer subsidiaire verweer.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank zal terzake van het bewezenverklaarde een geldboete opleggen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het in de beslissing als zodanig te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan.
Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36b, 36c en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 121 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 50,= bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten een bruine hond van het Pitbull-Terriër type.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.E.C.M. Dahmen, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. P. Bruijnzeels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2003.