Parketnummer: 03/005261-03
Datum uitspraak: 5 februari 2004
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - Gevangenis "De Geerhorst" te
Sittard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 april 2003 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (slachtoffer) (geboren op 18 december 2001) van het leven heeft beroofd, door tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] van het balkon van een flat gelegen op de vijfde verdieping aan de [E.], naar beneden te gooien, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Bewijsoverweging
Op basis van het rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, d.d. 6 november 2003 en de rapportage van Prof. Dr. C. de Ruiter, klinisch en forensisch psycholoog, d.d. 4 januari 2004 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte lijdt aan een zodanig ernstige psychische stoornis dat hem elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan ontbreekt. De juridische consequentie daarvan is volgens de raadsman dat het bestanddeel opzet in de tenlastelegging niet bewezen kan worden zodat vrijspraak moet volgen.
Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank het navolgende.
Zoals uit het, ook door de raadsman aangehaalde, arrest van de Hoge Raad d.d. 24 november 1998 (NJ 1999/156) blijkt kan van opzet geen sprake zijn indien bij verdachte zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is.
Uit verklaringen en bevindingen in het dossier blijkt dat verdachte wel in staat was (in ieder geval) de gevolgen van zijn gedragingen te overzien. Behalve op het proces-verbaal van aanhouding (p. 114) wijst de rechtbank op de volgende verklaringen van de moeder van het slachtoffer, [H.]:
"Ik liep direct de woonkamer in, om op het balkon te kijken wat er gebeurd was. Ik werd hierop tegengehouden door mijn broer (verdachte), die vanaf het balkon de woonkamer binnenkwam. Hij pakte mij vast en zei tegen mij dat ik niet hoefde te kijken omdat de baby dood was" (p. 59)
en
"Hij (verdachte) zei alleen: bel politie, bel ambulance" (p. 66)
en
"Toen de politie kwam zei hij (verdachte): Ik heb het gedaan, pak mij" (p. 66).
Overigens leest de rechtbank ook in het rapport van het Pieter Baan Centrum dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit de ongeoorloofdheid ervan heeft kunnen inzien.
Prof. dr. C. de Ruiter trekt in haar rapport weliswaar de conclusie dat er een sterk en direct verband bestaat tussen de psychotische symptomen van verdachte en het ten laste gelegde, maar niet dat verdachte op dat moment was verstoken van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Het door de raadsman gevoerde verweer met betrekking tot het ontbreken van de opzet wordt derhalve verworpen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 april 2003 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op 18 december 2001) van het leven heeft beroofd door met dat opzet die [slachtoffer] van het balkon van een flat gelegen op de vijfde verdieping aan de [E.], naar beneden te gooien, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
doodslag,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door A.J. de Groot, psycholoog en H.D. Sierink, psychiater, beide vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport, gedateerd 6 november 2003, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven-:
(…)
III. Psychologisch onderzoek
(…)
Betr. vertelt desgevraagd dat hij stemmen in zijn hoofd hoort.(…) Betr. vertelt over de stemmen dat het niet zozeer altijd duidelijke stemmen zijn als wel dat hij vooral herrie en geroezemoes in zijn hoofd hoort.(…) Tweemaal vertelt betr. dat de stemmen hem inhoudelijk devalueren en ook opdrachten (imperatieve) zouden geven.(…) Tevens beschrijft betr. dat hij soms de overtuiging heeft dat hem bekende, maar ook vertrouwde mensen niet degenen zijn die ze zeggen te zijn.(…). Hij herinnert zich dat het druk in zijn hoofd was en dat hij niet in goeden doen was. Betr. ontkent evenwel dat stemmen (imperatieve hallucinaties) hem tot zijn delict zouden hebben aangezet.(…)
Beschrijvende diagnose
Er is bij betr. sprake van schizofrenie van het paranoïde type, waarbij zich tevens persoonlijkheidsverval en desorganisatie aan lijken te dienen. Er is ook thans -ondanks de antipsychotische medicatie- sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, waarbij blijkens het testpsychologisch onderzoek aanwijzingen zijn voor een zich ontwikkelende depressieve episode.(…)
Beschouwing
De aanloop naar het ten laste gelegde feit (en het incident met zijn zwager) blijft met enige nevel omgeven.(…)Wel zijn er aanwijzingen dat betr. last had van zijn psychose. Het feit dat hij dit diffuus en wisselend weergeeft, is eerder ondersteunend voor een psychotisch toestandsbeeld destijds -maar ook thans- dan dat dit bedenkingen oproept.(…)Dit laat onverlet dat betr. het beeld oplevert van een man die ten tijde van het ten laste gelegde feit floride (paranoïde) psychotisch was.(…) Dit alles rechtvaardigt in hoge mate de conclusie dat psychotisch bepaalde dynamieken in aanzienlijk mate hebben doorgewerkt in het feit.(…)
V. Psychiatrisch Onderzoek
Gespreksindrukken
(…)
In de loop van het onderzoek ontstaat de indruk van een ernstig psychiatrisch patiënt zodra betr. over zijn klachten vertelt.(…)Hij krijgt ook opdrachten, maar kan niet aangeven welke. Daarnaast is hij achterdochtig en heeft hij persoonsmiskenningen.(…)
Gesprek over het tenlastegelegde
(…)
Ten tijde van het tenlastegelegde hoorde betr. "een sterke stem die schreeuwde, ik weet niet precies wat". Betr. zou slechts vage herinneringen hebben. Hij had niet zo sterk het gevoel dat hij zijn vrouw of zus niet kon vertrouwen, zoals in Nieuwegein, maar "helemaal normaal" was het ook niet.(…)In sommige gesprekken herinnert betr. zich helmaal niets meer van het tenlastegelegde, maar ik meen dat dat vooral begrepen moet worden uit een wens er niet mee geconfronteerd te worden.(…)
Beschouwing
Betr. is een man met een paranoïde vorm van schizofrenie gekenmerkt door periodes met stemmen en achterdocht, zodra hij zijn medicatie niet inneemt.(…) Dat betr. op dat moment in een psychotische toestand verkeerde lijkt vrijwel zeker, ook afgaande op zijn vreemde gedrag bij aanhouding.(…) De relatie tussen het tenlastegelegde en betr.'s psychotische klachten is voor betr. niet duidelijk. De stemmen en het wantrouwen hadden niets met het kind zelf van doen. Duidelijk psychotische opdrachten verwoordt betr. evenmin.(…)Hoewel betr. ten tijde van het tenlastegelegde feit evident psychotisch was, is er geen rechtstreeks psychotisch motief aanwijsbaar dat geleid zou hebben tot het gooien of laten vallen van het kind.(…)
VI. Conclusie
Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
Ondergetekenden concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit -indien bewezen- hem in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
VII. Advies
Betr. is een 27-jarige, Somalische man bij wie sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis in de zin van schizofrenie van het paranoïde type.(…)Het bizarre en oninvoelbare karakter van het tenlastegelegde feit, gecombineerd met de psychische conditie van betr. ten tijde van dit feit, roept de vraag op of redelijkerwijs nog andere factoren dan betr.'s psychotische klachten bij de totstandkoming ervan een rol gespeeld kunnen hebben. Het onderzoekend team meent desondanks dat op grond van de beschikbare informatie, bij afwezigheid van een duidelijk psychotisch motief en bij gebrek aan duidelijk verklaringen hierover van betr., geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen betr.'s psychotisch stoornis en het tenlastegelegde.(…)De relatie met betr.'s psychose kan wel meer indirect worden gelegd, in de zin dat betr. door zijn slechte psychische conditie en hieraan inherente verhoogde gevoeligheid voor externe prikkels, het gehuil van het kind niet langer kon verdragen.(…) Op grond van deze overwegingen achten wij betr. sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde. De kans op herhaling van soortgelijke feiten als ten laste gelegd moeten naar ons oordeel reëel worden geacht, gelet op de aard en het chronische karakter van betr. psychotische stoornis, de gebrekkige acceptatie van zijn ziekte en hiermee samenhangende moeite om duurzaam medicatie te blijven gebruiken.(…)
Hoewel betr. geen verblijfsvergunning heeft en wellicht zal worden uitgezet naar Canada, rechtvaardigt naar ons oordeel het recidivegevaar, voortvloeiend uit betr.'s ziekelijk stoornis de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.(…)
Ter terechtzitting zijn gehoord de getuige-deskundigen A.J. de Groot en H.D. Sierink voornoemd.
De getuige-deskundige A.J. de Groot voornoemd heeft ter onderbouwing van genoemd rapport verklaard -zakelijk weergegeven-:
(…)
Op de vraag van de raadsman van verdachte of het huilen van het kind de prikkel was tot het plegen van het delict, kan ik zeggen dat dit niet zo is. Dit kan wel de aanloop zijn geweest, gelet op de schizofrenie van verdachte.(…)Op de vraag of aan verdachte zijn daad al of niet deels kan worden toegerekend, kan ik zeggen dat dit inderdaad de conclusie is. In de conclusie in de rapportage is echter een aanmerkelijke doorwerking van verdachtes stoornis aangegeven. (…)Toch is er nog sprake van een eigen wil tot handelen. Daartegenover kan echter ook gehele ontoerekeningsvatbaarheid niet worden uitgesloten Echter naar aanleiding van het onderzoek is dit niet aannemelijk te maken. Er wordt wel een verband gelegd tussen verdachtes ziekelijke stoornis en het gepleegde feit.(…) Er is echter geen rechtstreeks verband tussen de psychose en het plegen van het feit.(…) Het is mogelijk dat verdachte in de toekomst de controle over zijn paranoïde gedrag zal verliezen.(…)Voor wat betreft de conclusie sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan ik zeggen dat dat een unanieme conclusie was.(…)
De getuige-deskundige H.D. Sierink voornoemd heeft ter onderbouwing van genoemd rapport verklaard -zakelijk weergegeven-:
(…)
De relatie tussen het tenlastegelegde feit en de psychose lijkt evident.(…) Verdachte werd echter niet door het kind bedreigd. De vraag is dan hoe het wel gegaan is en dus is hier sprake van een aanname dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit psychotisch was.(…)Verdachte heeft wel herinneringen met betrekking tot het tenlastegelegde feit. Dit blijkt uit de verschillende verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd.(…)Het feit dat iemand psychotisch is maakt niet dat die persoon wilsonbekwaam of geheel ontoerekeningsvatbaar is. Verdachte had last van stemmen en was paranoia. Het is echter niet duidelijk of dit ook ten tijde van het tenlastegelegde speelde. Verdachte heeft vanuit zijn psychose gehandeld. Hij heeft niet gehandeld omdat hij psychotisch is. Het is aannemelijk dat er een relatie bestaat tussen het tenlastegelegde en de psychose van verdachte. Echter dit is niet hard te maken.(…)Verdachte heeft zelf aangegeven op het moment van het plegen van het tenlastegelegde geen last te hebben van persoonsmiskenningen.(…) Er bestaat geen twijfel dat verdachte ten tijde van het plegen van tenlastegelegde psychotisch was.(…)Verdachte lijdt aan paranoïde schizofrenie. Hier is echter wel sprake van een zekere mate van toerekeningsvatbaarheid.(…)
Het rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit -indien bewezen- hem in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
De inhoud van het rapport van prof. Dr. C. de Ruiter kan in dit oordeel geen wijziging brengen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat het bewezenverklaarde een zeer ernstig strafbaar feit betreft.
Een weerloos kind van slechts 16 maanden oud wordt van een balkon op de vijfde etage van een flat naar beneden gegooid en sterft vrijwel onmiddellijk aan de opgelopen verwondingen.
Het ontbreken van een duidelijk motief of reden voor dit handelen van verdachte, maakt de gevoelens van onbegrip en oninvoelbaarheid alleen maar groter. Niet alleen is de onmiddellijke omgeving van het slachtoffer ernstig geschokt, het behoeft geen nader betoog dat de rechtsorde ook door dit feit ernstig is geschokt.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het bewezenverklaarde feit bij veel personen onnoemelijk leed heeft veroorzaakt. Niet alleen bij de ouders van het slachtoffer maar ook bij andere direct betrokkenen zoals de familie van het slachtoffer en de echtgenote van verdachte. Voor de nabestaanden van het slachtoffer is het feit dat verdachte een oom was van het slachtoffer extra belastend en lijkt dat gegeven te hebben geleid tot tweespalt in de familie.
De rechtbank geeft zich rekenschap van het feit dat geen enkele straf de nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen.
De rechtbank dient ook rekening te houden met de persoon van de verdachte. Daarbij is gelet op de inhoud van vorenbedoeld rapport van het Pieter Baan Centrum, de verklaringen van de getuige-deskundigen ter terechtzitting en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen.
De rechtbank acht voldoende redenen aanwezig het advies uit het rapport van het Pieter Baan Centrum op te volgen.
De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, nu het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel is dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van het begane feit.
De rechtbank zal voorts bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het vorenoverwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Uit voornoemd rapport blijkt bovendien dat de kans op herhaling reëel moet worden geacht gelet op de aard en het chronisch karakter van de psychotische stoornis, de gebrekkige acceptatie door verdachte van zijn ziekte en de hiermee samenhangende moeite om duurzaam medicatie te gebruiken. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat dit recidivegevaar behandeling vergt.
Gezien de noodzaak tot behandeling en de door de rechtbank overgenomen conclusie dat het bewezen verklaarde feit verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend, ziet de rechtbank aanleiding om te komen tot het opleggen van een straf, welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [A.] en [H.] in deze vertegenwoordigd door mr. E.H.J. van der Heijden, zich ter zake van hun vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces hebben gevoegd.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen een rechtsgrond aanwezig dient te zijn, louter erkenning van het ondervonden leed is daarvoor niet voldoende. Het recht stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vergoeding van de gestelde schade. De rechtbank kan slechts beoordelen of de vorderingen binnen het stelsel van de wet voor toewijzing in aanmerking komen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte het oogmerk had nadeel niet bestaande uit vermogensschade aan de benadeelde partijen toe te brengen.
De vorderingen voor zover gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder a BW moeten daarom worden afgewezen.
In dit strafproces kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de moeder van het slachtoffer zodanig geestelijk letsel heeft opgelopen dat zij daardoor in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW.
In het algemeen is daarvan slechts sprake bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Op dit punt schiet de feitelijke toelichting en onderbouwing echter tekort.
Met betrekking tot de vordering van de vader van het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat op grond van het onderzoek in dit strafproces niet kan worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en het geestelijk letsel dat de vader mogelijk heeft opgelopen door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen.
De vorderingen van de benadeelde partijen voor zover gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW zijn niet van zodanig eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. Reden waarom de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk zijn en die vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
De op te leggen straf en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 38d van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWEE jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
- wijst af de vorderingen van de benadeelde partij [A.]/ [H.], in deze vertegenwoordigd door de gemachtigde mr. E.H.J. van der Heijden, Postbus 865, 6200 AW, voor zover deze vorderingen zijn gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder a BW;
- verklaart de benadeelde partij [A.]/ [H.] voornoemd in hun vorderingen voor zover gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW, niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [A.]/ [H.] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. P.H.J. Diederen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2004, zijnde mr. P.H.J. Diederen en de griffier buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.