ECLI:NL:RBMAA:2004:AO6613

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/005879
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging tot zware mishandeling in Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 maart 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 17 december 2003 in de gemeente [H.] geprobeerd een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven door deze met een mes in de buik te steken. De officier van justitie stelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank oordeelde echter dat niet bewezen kon worden dat het gedrag van de verdachte zodanig was dat er een 'aanmerkelijke kans' bestond op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

Wel achtte de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in het dossier waren vervat. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, het gewelddadige karakter van de daad en de maatschappelijke onrust die hierdoor was ontstaan. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, en de zaak werd behandeld op tegenspraak.

Uitspraak

Parketnummer: 03/005879-03
Datum uitspraak: 30 maart 2004
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 december 2003 in de gemeente [H.] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, die [slachtoffer] in diens buik, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 december 2003 in de gemeente [H.] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, die [slachtoffer] in diens buik, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte, door met een mes in de onderbuik van het slachtoffer te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door die handeling zou komen te overlijden. Daarom heeft, in de visie van de officier van justitie, bij verdachte op z'n minst in voorwaardelijke zin opzet bestaan op het doden van het slachtoffer. Met betrekking tot dit standpunt overweegt de rechtbank het volgende:
Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken waarom verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Met name heeft verdachte niet verklaard dat hij de uitdrukkelijke bedoeling had het slachtoffer te doden. De rechtbank zal derhalve aan de hand van de objectief kenbare omstandigheden van deze zaak moeten beoordelen waarop de wil van verdachte was gericht.
Daartoe zal de rechtbank op de eerste plaats toetsen of het handelen van verdachte zodanig was dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen komen te overlijden. Pas indien die vraag bevestigend kan worden beantwoord dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of de verdachte die kans ook willens en wetens heeft aanvaard.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het slachtoffer éénmaal met een schilmes heeft gestoken. Daarbij heeft hij het slachtoffer geraakt in de onderbuik. Verdachte heeft geen verdere pogingen gedaan het slachtoffer nogmaals in de onderbuik, of elders in het lichaam, te steken. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van een terzake deskundige persoon waaruit volgt dat een enkele steek met een schilmes in de onderbuik de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Evenmin is het de rechtbank ambtshalve bekend, of acht zij aannemelijk, dat een dergelijke handeling dat aanmerkelijke risico met zich meebrengt.
Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat het gedrag van verdachte zodanig is geweest dat de 'aanmerkelijke kans' heeft bestaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Aan de beantwoording van de vraag, of verdachte deze kans bewust op de koop toe heeft genomen, komt de rechtbank vervolgens niet meer toe.
De vrijspraak
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 17 december 2003 in de gemeente [H.] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes die [slachtoffer] in diens buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
subsidiair
poging tot zware mishandeling,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is;
- de omstandigheid dat het feit op de openbare weg is gepleegd ten aanzien van een volstrekt willekeurig slachtoffer;
De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot DRIE MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.P.M. Schwillens, voorzitter, mr. M.J.H.T. Peters en mr. R.A.J. van Leeuwen rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2004, zijnde mr. J.P.M. Schwillens buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.