ECLI:NL:RBMAA:2006:AV6300

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-505451-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drugshandel en vals identiteitsbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. De verdachte, die niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven en geen bekende verblijfplaats had, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en afleveren van heroïne en cocaïne, het aanwezig hebben van deze verdovende middelen, en het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank oordeelde dat het onaannemelijk was dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugshandel die vanuit de woning waar hij verbleef plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ook verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs, gezien zijn verblijf in de woning en de omstandigheden waaronder de drugs werden aangetroffen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, maar sprak hem vrij van andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en verklaarde verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/505451-05
Datum uitspraak: 1 maart 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2006 bij verstek gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2004 tot en met 2 september 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 19,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 19,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (ongeveer) 24 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl-MDA en/of metamfetamine en/of brolamfetamine en/of amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl-MDA en/of metamfetamine en/of brolamfetamine en/of amfetamine(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 2 september 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad een vals(e) of vervalst(e) (Belgische) identiteitbewijs/identiteitskaart, op naam gesteld van [S.], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte, dit bewijs in België door een onbekende man laten maken (tegen betaling van Euro 400,-), omdat hij, verdachte, illegaal in België verbleef.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Uit de zich in het onderhavige dossier bevindende stukken is gebleken dat vanuit de woning aan de [V straat] te Maastricht gehandeld werd in verdovende middelen. Verdachte verbleef toen in deze woning en was betrokken bij genoemde handel. Zijn mededader had in de woning een voorraad verdovende middelen aanwezig in verband met de verkoop. Gezien de geringe ruimte die deze woning bood acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat de medeverdachte drugs in de woning verborg. Nu verdachte in de woning verbleef en niet is vastgesteld dat de muurkast waarin de drugs zijn gevonden voor verdachte niet toegankelijk was, kon ook verdachte over deze drugs beschikken. Daarom komt de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte eveneens de aangetroffen drugs aanwezig had.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 25 oktober 2004 tot en met 2 september 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander meermalen opzettelijk heeft verkocht (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 2 september 2005 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,7 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 19,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 24 tabletten bevattende MDMA, zijnde heroïne, cocaïne en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 2 september 2005 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft voorhanden gehad een vals Belgische identiteitbewijs, op naam gesteld van [S.], - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers heeft hij, verdachte, dit bewijs in België door een onbekende man laten maken (tegen betaling van Euro 400,-).
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en met de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit geld betreft, dat aan de veroordeelde toebehoort en dat geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is verkregen.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven identiteitsbewijs is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een identiteitsbewijs is, met betrekking tot welke het onder 3 bewezen verklaarde is begaan.
Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen is thans niet duidelijk wie daarvan rechthebbende is.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte als eigenaar van deze goederen kan worden aangemerkt, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet beschikte over enig middel van bestaan en om te overleven afhankelijk is van degenen in wiens huis hij vertoeft. Het is onwaarschijnlijk dat hij goederen, als vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen heeft aangeschaft. Hij heeft geen aankoopbewijzen van deze goederen aan het dossier doen toevoegen. Tenslotte blijkt uit het onderhavige dossier, dat verdachte heeft gehandeld in drugs, welke in sommige gevallen werden betaald met gestolen goederen, welke niet aan verdachte toebehoorden.
Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIER maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2005116042 7 Geld Nederlands, 5x50 2x20 1x10;
2005116042 8 Geld Nederlands, 3.10 2x2 1x1 2x0.05.
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
20300100108 1 1 zwart Casio heren Horloge;
20300100108 3 1 blauwe GSM SIEMENS, 35473600/071516/0;
20300100108 4 1 zilverkleurige GSM, LG, 351716/00/454643/4;
20300100108 5 1 zwart lederen heuptas;
20300100108 6 6 vodafone telefoonkaarten, sim-kaarten vodafone orange
telfort
- onttrekt aan het verkeer het volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
2005116042 2 1 identiteitsbewijs, BELGIË 4.559.091, ten name van [S.]
geboren op 22/09/1965.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. T. Schalken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2006, zijnde mr. Schalken buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.