- [Gedaagden] heeft [Eiser] in november 2003 verzocht om een offerte voor een zogeheten 'winterbeurt' voor de tuin bij haar woning aan de [Woonadres gedaagden].
- Deze offerte, waarin tevens een aantal specifiek omschreven (extra) werkzaamheden waaronder aanpassing van de voortuin is aangeduid, heeft [Eiser] ([Naam vennoot van eisende partij]) in twee gedeelten op 28 november 2003 respectievelijk 10 december 2003 aan [Gedaagden] gestuurd.
- De optelsom van de twee aldus geoffreerde bedragen is, blijkens met de pen (door [Naam vennoot van eisende partij]) bijgeschreven tekst op het tweede deel van de offerte, nader gesteld op een bedrag van € 5.300,= 'zonder b.t.w. incl. het knippen v.d. Hagen'.
- Gesteld noch gebleken is dat [Gedaagden] deze offerte(s) van haar handtekening voorzien aan [Eiser] heeft geretourneerd, maar partijen zijn het erover eens dat de bedongen prijs voor het totaal € 5.300,= was.
- Met dagtekening 29 maart (zonder jaartal) heeft [Eiser] / [Naam vennoot van eisende partij] de klant een handgeschreven rekening ('nota') voor de winterbeurt en de aanleg van de voortuin overhandigd voor bedragen van respectievelijk € 2.700,= en € 2.600,=, tezamen de som van € 5.300,= .
- Op 10 maart 2004 had [Gedaagden] (blijkens een zich bij de stukken bevindende kopie van een handgeschreven kwitantie) à contant € 2.500,= aan [Naam vennoot van eisende partij] betaald en op 3 april 2004 heeft zij nog eens (op dezelfde manier) € 4.000,= betaald.
- [Eiser] / [Naam vennoot van eisende partij] heeft met dagtekening 29 maart 2004 aan [Gedaagden] een factuur gestuurd 'voor het leveren + plaatsen van een lage afrastering + meerwerk' voor een totaal van € 3.806,25 inclusief BTW (met het handgeschreven bijschrift: 'op 3 april contant 1200,-')
c. de beoordeling
De kantonrechter spreekt zijn oprechte verbazing uit over het feit dat partijen, zonder daar verder een woord aan vuil te maken, het normaal lijken te vinden een geschil ter beslechting aan de overheidsrechter voor te leggen over een kwestie die zij blijkens diverse stukken geheel of grotendeels juist buiten de officiële kanalen hebben willen houden. Het gaat hier immers om een economische transactie in het zwarte (of grijze) circuit die in elk geval tot en met 3 april 2004 naar de vorm gericht is geweest op het ontgaan van belastingverplichtingen. De aangepaste offerte zonder BTW-post, de contante betalingen van 10 maart 2004 en 3 april 2004 en de handgeschreven 'nota' van 29 maart (kennelijk 2004) laten nauwelijks een andere conclusie toe dan dat [Gedaagden] ter besparing van een belastingkostenpost en [Eiser] om deze reden en mogelijk ook andere redenen er (voor zichzelf) goed aan hebben menen te doen de Nederlandse fiscus om de tuin te leiden of het nakijken te geven. Daarmee is per saldo de Nederlandse bevolking, waaronder degenen die wel correct belasting betalen, de normaliter over transacties als de onderhavige verschuldigde belasting als bijdrage aan het overheidsbudget onthouden. Partijen en haar gemachtigden realiseren zich klaarblijkelijk onvoldoende dat het functioneren van de Nederlandse rechtspraak van financiering uit de openbare belastingmiddelen afhankelijk is en dat het uiterst inconsequent is de uitgang van een zwarte transactie door deze rechtspraak te laten bewaken en afdichten.