ECLI:NL:RBMAA:2006:AV8251

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-008284-03
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige hennepteelt en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 4 april 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij zeer grootschalige hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in een goed georganiseerd verband dat zich bezighield met de teelt en distributie van hennep. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 100 kilogram hennep en meer dan 10.000 hennepplanten, evenals het deelnemen aan een organisatie die tot doel had misdrijven te plegen. De rechtbank benadrukte dat de omvang van de hennepteelt niet te vergelijken was met de activiteiten van een thuiskweker, en dat er aanzienlijke financiële investeringen en een goed logistiek netwerk nodig waren voor de operatie.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank weigerde de argumenten van de verdediging, die pleitte voor een lichtere straf, en oordeelde dat de verdachte een leidende rol had gespeeld in de criminele organisatie. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De rechtbank verklaarde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/008284-03
Datum uitspraak: 4 april 2006
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelheid/hoeveelheden van ongeveer 100 kilogram hennep en/of ongeveer 10704, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2000 tot 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Zaltbommel en/of Buren, in elk geval in Nederland, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2000 tot en met 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Zaltbommel en/of Buren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) (telkens) opzettelijk (al dan niet) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, van hoeveelheden hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde middelen of een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 100 kilogram hennep en 10704 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2000 tot 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade en ‘s-Hertogenbosch, opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld hoeveelheden hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 25 juli 2003 in de gemeente Kerkrade en ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telen van hoeveelheden hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 3:
medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft tot algehele vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde geconcludeerd en tot partiële vrijspraak van een aantal onderdelen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waarin verdachte verkeert en heeft gepleit voor een werkstraf voor de maximale duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte is betrokken bij zeer grootschalige hennepteelt. Om deze grootschalige hennepteelt te kunnen laten plaatsvinden is een goed georganiseerd verband nodig. De omvang vergt immers zeer grote financiële investeringen bij het opzetten ervan, een goede logistiek als het gaat om het tijdig inkopen van de grondstoffen en het verwerven van de juiste aantallen personeel en een uitvoerig afzetnetwerk voor het slijten van de, naar de rechtbank aanneemt, grote hoeveelheden hennep. Op geen enkele wijze is dit nog te vergelijken met de “thuiskweker” die, al dan niet vanuit een deplorabele financiële positie, enkele euro’s probeert bij te verdienen met het planten van enkele hennepplanten op zolder.
Het is de rechtbank uit het verhandelde ter zitting ook duidelijk geworden dat verdachte in deze organisatie een leidende rol heeft gespeeld. Niet in die zin dat hij aan het hoofd van de criminele organisatie zou staan maar wel in die zin dat hij leiding heeft gegeven aan de werkzaamheden op de zeer grote plantages te Rosmalen en Kerkrade.
Derhalve speelt verdachte een belangrijke rol in een majeure strafbare operatie. Daarbij hoort een dienovereenkomstige straf.
Namens verdachte is er nog op gewezen dat het Openbaar Ministerie met enkele medeverdachten transacties heeft gesloten ten bedrage van € 25.000,--. In de ogen van de verdachte zou het hierbij gaan om de “grote mannen op de achtergrond”. In dat licht bezien zou een gevangenisstraf voor verdachte niet passend zijn. De rol die verdachte deze medeverdachten wil toemeten komt de rechtbank echter niet geloofwaardig voor. Deze beide medeverdachten hebben immers betrekkelijk snel een bekennende verklaring afgelegd en aanzienlijk meer verklaard dan waartoe zij op grond van het onderzoek door de politie genoodzaakt waren. Die houding past niet bij de “grote man op de achtergrond”.
Bovendien beoordeelt de rechtbank de zaak van verdachte op zijn eigen merites en niet op grond van verdachtmakingen aan het adres van medeverdachten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ACHTTIEN MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. Th.M.C.J Schalken en mr. W.A.P. Hillen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 april 2006, zijnde mr. Th.M.C.J Schalken buiten staat het vonnis mede te ondertekenen