ECLI:NL:RBMAA:2006:AZ5117

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700846-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

Op 22 december 2006 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die onder de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde dringend behoefte heeft aan behandeling in een verslavingskliniek. De veroordeelde heeft zelf aangegeven dat hij graag behandeld wil worden, maar niet meer onder de ISD-maatregel. De rechtbank is van mening dat een snelle start van de behandeling het beste gewaarborgd is binnen het kader van de maatregel. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de veroordeelde, mits de behandeling op korte termijn begint, in staat is om zijn weerstand te overwinnen.

Tijdens de zitting is de noodzaak van de voortzetting van de maatregel besproken. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de maatregel, terwijl de raadsvrouwe van de veroordeelde heeft betoogd dat de maatregel opgeheven moet worden, omdat er geen gevaar meer zou zijn voor herhaling van delict gedrag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde niet volledig buiten zijn schuld niet behandeld wordt, aangezien hij betrokken was bij een incident dat de behandeling in de verslavingskliniek heeft vertraagd. De rechtbank heeft besloten dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet en dat er over vier maanden een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden om de noodzaak van de voortzetting van de maatregel te evalueren.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700846-05
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer voor strafzaken ter tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, opgelegd bij vonnis d.d. 10 maart 2006 aan:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum veroordeelde],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 Huis van Bewaring te Vught,
hierna te noemen: [veroordeelde].
De rechtbank heeft gezien:
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 10 maart 2006, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd;
- het schrijven van de officier van justitie d.d. 16 augustus 2006 aan D.W.C.M. Ermens, werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting Wolvenplein te Utrecht;
- het voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel d.d. 30 augustus 2006 van
H. Spaans, programmamanager ISD, werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting Wolvenplein te Utrecht;
- de fax van voornoemde Spaans d.d. 3 oktober 2006, inclusief schriftelijk verslag;
- het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige raadkamer voor strafzaken d.d. 3 oktober 2006;
- de overige stukken.
De rechtbank heeft gelet op hetgeen tijdens de terechtzitting van 12 december 2006 omtrent de vordering van de officier van justitie en de persoon van [veroordeelde] naar voren is gekomen.
Gelet op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.
De verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 maart 2006 is aan [veroordeelde] de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van twee jaar. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden na zes maanden.
Ter gelegenheid van de behandeling van deze tussentijdse toetsing heeft [veroordeelde] verzocht om opheffing van de maatregel, daarbij aangevende – zakelijk weergegeven – dat er inmiddels geen gevaar meer bestaat dat hij bij opheffing van de maatregel weer in zijn oude slechte gewoontes zal vervallen terwijl bovendien de behandeling niet van de grond komt door omstandigheden die buiten zijn verantwoordelijkheid liggen.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de maatregel dient te worden voortgezet en er op een termijn van zes maanden wederom een tussentijdse beoordeling dient plaats te vinden.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het voortgangsverslag tenuitvoerlegging ISD-maatregel d.d. 30 augustus 2006 blijkt dat er wel enkele stappen zijn gezet in de behandeling van veroordeelde maar dat er nog geen stappen zijn gezet die ingrijpen op zijn psychische gesteldheid. In dit verband is van belang dat veroordeelde, aldus het voortgangsverslag, hoog scoort op de negativisme schaal, naar binnen gekeerd is, moeite heeft met communiceren, neigt tot mopperen en klagen en snel een defensieve houding aanneemt. Op de Risc-schaal scoort hij hoog als het gaat om het recidiverisico, aldus de ter zitting gehoorde getuige-deskundige Pompstra.
Voor de vraag of te verwachten is dat [veroordeelde] op afzienbare termijn weer ernstige overlast voor het publieke domein zal veroorzaken acht de rechtbank deze omstandigheden bepalender dan het feit dat zijn ouders nu bereid zijn hem thuis op te nemen en hij misschien een baan kan krijgen bij de werkgever van zijn vader. Deze laatste factoren, hoewel zeker belangrijk, kunnen immers gemakkelijk veranderen in welk geval [veroordeelde] er weer alleen voor staat en de hiervoor genoemde negatieve factoren nog onverminderd aanwezig zijn, met alle risico’s voor het publieke domein van dien.
De raadsvrouwe van [veroordeelde] heeft er verder op gewezen dat zijn behandeling niet van de grond is gekomen door omstandigheden die buiten zijn verantwoordelijkheid liggen. Dit standpunt volgt de rechtbank slechts ten dele.
Vast staat dat veroordeelde geplaatst kon worden in een verslavingskliniek en dat dit ook een belangrijke stap is in zijn behandeling. Kort voor de daadwerkelijke plaatsing is veroordeelde betrokken geweest bij een incident waarbij hij een medeveroordeelde letsel, een gebroken neus, heeft toegebracht. Als gevolg hiervan is veroordeelde tien dagen in de isoleerafdeling geplaatst en is de plaatsing in de verslavingskliniek niet doorgegaan.
De rechtbank constateert op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat, indien [veroordeelde] dit letsel niet had veroorzaakt, hij in de verslavingskliniek zou zijn geplaatst. Daaruit volgt het rechtstreekse verband tussen het door [veroordeelde] veroorzaakte incident en het niet doorgaan van de behandeling in de verslavingskliniek. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat veroordeelde volledig buiten zijn schuld niet behandeld wordt.
Anderzijds is de rechtbank het met de raadsvrouwe eens dat het onthouden aan [veroordeelde] van de behandeling in de verslavingskliniek vanwege dit incident -ook nadat hij de straf in de isoleerafdeling had ondergaan- een disproportionele reactie is, waarvan, mede in het kader van de problematiek van veroordeelde en de beoogde bescherming van de maatschappij, niet valt in te zien wat daarvan nu het belang is.
De rechtbank acht het van belang dat alsnog op korte termijn met de behandeling van [veroordeelde] in een verslavingskliniek wordt begonnen. [veroordeelde] zelf heeft aangegeven heel graag behandeld te willen worden, maar niet (meer) in het kader van de maatregel ISD. Op dit moment acht de rechtbank een snel begin van een intensieve behandeling het best gewaarborgd binnen het kader van de maatregel. Tevens heeft de rechtbank de overtuiging dat [veroordeelde], mits op korte termijn daadwerkelijk de behandeling in een verslavingskliniek op gang komt, de nu bestaande weerstand zal kunnen overwinnen.
Daarom zal de rechtbank besluiten tot voortzetting van de maatregel waarbij zij wel de behoefte heeft nadrukkelijk de vinger aan de pols te houden. Dit laatste is de reden waarom de rechtbank wederom een tussentijdse beoordeling zal vaststellen en wel op een termijn van vier maanden na de datum van de uitspraak.
Beslissing
De rechtbank:
- beslist dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet;
- beslist dat vier maanden na heden een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden door de rechtbank;
- bepaalt de termijn waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank over voornoemde noodzaak zal berichten uiterlijk op een maand, voordat de beoordeling zal plaatsvinden.
Aldus gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. Th.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2006.