ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8200

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236585 CV EXPL 3019/06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in geschil over verkoop van roerende zaken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [Eisende partij], en een gedaagde partij, aangeduid als [Gedaagde partij]. De eisende partij had een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die betrekking had op de nakoming van een overeenkomst tot de levering van 145 prunusbomen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 4.025,66 inclusief BTW. De gedaagde partij heeft zich echter beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, stellende dat de overeenkomst onder de werking van de EG-verordening 44/2001 valt, die de rechterlijke bevoegdheid regelt in burgerlijke en handelszaken.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de plaats van uitvoering van de overeenkomst in België ligt, waar de bomen geleverd moesten worden. Dit betekent dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De rechter heeft verder opgemerkt dat de eisende partij, ondanks haar claim dat zij tegen fiscale fraude is, zelf heeft meegewerkt aan een constructie die mogelijk onwettig is. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde partij niet kan worden gedwongen om een geschil te beslechten dat voortvloeit uit een overeenkomst met een evident onwettig oogmerk.

De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de eisende partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 200,=. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier tijdens een openbare civiele terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
rolno: 3019/06
zaakno: 236585
incidenteel vonnis d.d. 24 januari 2007
in de zaak van:
de besloten vennootschap [Naam eisende partij],
gevestigd en kantoorhoudend te [Vestigingsplaats], [Vestigingsplaats gemeente],
verder ook te noemen: [Eisende partij],
eisende partij,
gemachtigde: mr. Mr. I.E.H.E. Gerards, advocaat te Heerlen,
tegen:
[Naam gedaagde],
wonend te [Woonplaats gedaagde partij],
verder ook te noemen: [Gedaagde partij],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.J. Kramer, advocaat te Heerlen.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[Eisende partij] heeft bij dagvaarding van 14 juli 2006, op 24 juli 2006 door de deurwaarder te St. Vith in België in afschrift ter kennis gebracht van de gedaagde partij, een vordering ingesteld tegen [Gedaagde partij] en heeft zich daarvoor mede beroepen op drie aan het exploot van dagvaarding gehechte producties in fotokopievorm.
[Gedaagde partij] heeft zich voor alle weren beroepen op onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.
[Eisende partij] heeft in het incident geantwoord, waarna vonnis is bepaald.
2. MOTIVERING
a. het geschil en de (voorlopig) relevante feiten
[Eisende partij] vordert de veroordeling van [Gedaagde partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 4.865,57 aan hoofdsom, vervallen rente en incassokosten met verdere rente en proceskosten wegens een onbetaald gelaten factuur voor (verrichte tuinwerkzaamheden en) leveranties van planten en/of bomen. In de stellingname van [Eisende partij] was het de bedoeling van [Gedaagde partij] ‘de leveringen en werkzaamheden zonder factuur uit te (doen) voeren’, doch heeft [Eisende partij] dit geweigerd, zij het dat [Eisende partij] [Gedaagde partij] wel ‘tegemoetgekomen’ is door op de uiteindelijke factuur de levering van een (groter) aantal prunussen te vermelden in plaats van de ‘daadwerkelijk uitgevoerde leveringen en verrichte diensten’. Volgen wij [Eisende partij] verder, dan geschiedde dit ‘teneinde gedaagde te laten profiteren van een gunstiger BTW-tarief’.
[Gedaagde partij] heeft bestreden dat de Nederlandse rechter bevoegd is om in een zaak als deze, volgens [Gedaagde partij] handelend over de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, te oordelen. Zij verwijst hiervoor naar EG-verordening 44/2001. In antwoord hierop heeft [Eisende partij] als haar opvatting geventileerd dat de onderhavige transactie getypeerd dient te worden als gebaseerd op een ‘gemengde overeenkomst’ en niet als koop en verkoop, zodat haars inziens de Nederlandse rechter en in het bijzonder de kantonrechter te Maastricht wel degelijk als (mede) bevoegd moet worden aangemerkt.
b. de beoordeling van het incidentele geschilpunt
De kantonrechter stelt voorop dat [Eisende partij] weliswaar de indruk wenst te wekken mordicus tegen het verrichten van ‘zwarte’ werkzaamheden en leveranties te zijn, maar dat zij er kennelijk geen enkel probleem mee heeft om mee te werken aan een andere vorm van fiscale fraude, namelijk door leveranties te fingeren (‘in plaats van de daadwerkelijk uitgevoerde leveringen en verrichte diensten’ immers) die ‘gedaagde laten profiteren van een gunstiger BTW-tarief’. In dit verband zou de vraag moeten rijzen of de rechter, ongeacht of dit nu de Nederlandse of de Belgische is, niet hoe dan ook medewerking zou moeten onthouden aan de beslechting van een geschil over de uitvoering van een overeenkomst met een zo evident onwettig of onzedelijk oogmerk.
Wat hier ook van zij, door de feitelijke gedaante en/of de rechtsvorm die [Eisende partij] kennelijk welbewust aan de overeenkomst met [Gedaagde partij] (volgens de bijgevoegde stukken eigenlijk ‘[Familienaam]’) heeft gegeven, draait het geschil om de nakoming van een overeenkomst tot levering van 145 prunusbomen tegen een in rekening gebracht bedrag van € 4.025,66 inclusief (6%) BTW. Daarmee heeft [Eisende partij] zelf bewerkstelligd dat hier ‘slechts’ van een aan de betalingsverplichting van [Gedaagde partij] ten grondslag liggende overeenkomst tot verkoop van lichamelijke roerende zaken sprake is. Daarvoor bepaalt artikel 5 aanhef en lid 1 sub b. EG-verordening 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de later op onderdelen gewijzigde EEX-verordening van 22 december 2000) dat als de competentiebepalende plaats van uitvoering van de verbintenis heeft te gelden de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of moesten worden: onbetwist is dit Hauset of Raeren in België, zodat de Nederlandse rechter onbevoegd is. Overigens zou ook bij een iets ruimere opvatting van de rechter omtrent hetgeen de overeenkomst inhoudt waarop [Eisende partij] haar betalingsaanspraak grondt, de EEX-verordening de Belgische rechter als de bevoegde rechter aanwijzen: het gaat in dat geval namelijk om een combinatie van een overeenkomst van verkoop en een opdracht tot daarmee samenhangende werkzaamheden en zowel het ene als het andere element wordt in onderdeel b. van artikel 5 lid 1 EEX-verordening genoemd als geval waarin de plaats van vestiging van de afnemer van de zaak of de dienst (plaats waar geleverd wordt respectievelijk de dienst verstrekt wordt) bepalend is voor de uitleg van het begrip ‘plaats van uitvoering’. Daarmee wordt een bijzondere invulling gegeven aan de algemene regel van artikel 5 aanhef en lid 1 sub a., de algemene competentieregel voor verbintenissen uit overeenkomst die de bevoegdheid relateert aan de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
Zelfs wanneer de rechter louter aan de hand van deze algemene regel de bevoegdheidsvraag had moeten beantwoorden, zou de uitkomst een andere geweest zijn dan [Eisende partij] verdedigt. [Eisende partij] kan haar rechtsvordering immers niet gebaseerd achten op slechts een verbintenis tot betaling aan de zijde van [Gedaagde partij] zonder de daarmee samenhangende oorzaak, de wederkerige overeenkomst die ook verbintenis(sen) aan de zijde van [Eisende partij] genereert, te betrekken in de benoeming van de kenmerkende ‘verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt’.
Ook in dat geval valt er aldus veel meer voor te zeggen de plaats van uitvoering als (louter of hoofdzakelijk) in België gelegen aan te merken. Het zou dan uitermate kunstmatig aandoen om slechts acht te slaan op Vaals in Nederland als de door de Nederlandse wet aangewezen plaats waar de betaling zou moeten worden verricht. Daargelaten kan in dat verband worden of partijen misschien ook nog eens de bedoeling hadden dat er contant zou worden betaald ter plekke waar de bomen afgeleverd en/of geplant zijn, dus in België. De overgelegde stukken bieden dienaangaande immers onvoldoende duidelijkheid.
De kantonrechter zal zich dan ook onbevoegd moeten verklaren, het voor het overige aan [Eisende partij] en haar raadsvrouwe overlatend of [Eisende partij] de zaak al dan niet bij de bevoegde rechter in België aanbrengt dan wel een onderlinge regeling met [Gedaagde partij] treft (met het bijkomende oogmerk of effect dat deze het licht van de volle rechterlijke schijnwerpers niet of moeilijk verdragende zaak buiten rechte wordt opgelost).
[Eisende partij] zal als in het incident in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, welke kosten aan de zijde van [Gedaagde partij] tot op heden begroot worden op een bedrag van € 200,= aan salaris voor [Gedaagde partij]s gemachtigde.
3. BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd tot verdere kennisname en beslechting van dit geschil;
veroordeelt [Eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde partij] tot de datum van dit vonnis begroot op een bedrag van € 200,= aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van woensdag 24 januari 2007.