RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703566-06
Datum uitspraak: 5 januari 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. “Overmaze” te Maastricht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 september 2006 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een op het Koningsplein geparkeerde bestelauto heeft weggenomen een navigatiesysteem, merk Tom Tom en/of een geldbedrag, groot 30 Euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan respectievelijk [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam ambtenaar], agent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "pik", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 26 september 2006 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een op het Koningsplein geparkeerde bestelauto heeft weggenomen een navigatiesysteem, merk Tom Tom, toebehorende aan [naam slachtoffer], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2.
hij op 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel zoals vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam ambtenaar], agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "pik";
4.
hij op 18 mei 2006 in de gemeente Maastricht, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
De nadere overweging ten aanzien van het bewijs
De raadsman heeft gesteld dat het woord “pik” in het “Maastrichtse”(jongeren) taalgebruik niet als beledigend wordt beschouwd.
Daargelaten de vraag of dat wel zo is acht de rechtbank het woord “pik” gericht aan een politieagent in functie, in het normale spraakgebruik zeker van beledigende aard. Nu tevens omstanders de uiting hebben gehoord is daarmee aan alle vereisten voor een bewezenverklaring voldaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod (oud).
Feit 3:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd de verdachte vrij te spreken van het onder 3 ten laste gelegde.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten als onder 1 tot en met 4 is veroordeeld.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 180, 266, 267, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrechten op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (oud).
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot drie maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van een of meer gedragstrainingen en meewerken aan de hulpverleningsprogramma’s van Kenter!, de Mondriaan Zorg Groep of een andere hulpverleningsinstelling;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van honderdtwintig uren;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf en, voor het overige, op de opgelegde taakstraf, voor wat betreft de taakstaf naar de maatstaf van twee uren per dag;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr.W.L.J. Voogt, en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 januari 2007.