RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700217-06
Datum uitspraak: 3 april 2007
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2006,
3 oktober 2006, 12 december 2006 en 20 maart 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in het Penitentiair ziekenhuis (Unit 5) te 's-Gravenhage.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde [naam slachtoffer] met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde hand(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of (telkens) met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft getrapt en/of geschopt en/of (telkens) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden met een hard voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, vader, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) voornoemde [naam slachtoffer] met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde hand(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of (telkens) met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft getrapt en/of geschopt en/of (telkens) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden met een hard voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, opzettelijk mishandelend [naam slachtoffer], zijnde zijn, verdachtes, vader, meermalen, althans eenmaal (telkens) met zijn, verdachtes, tot vuist gebalde hand(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of (telkens) met zijn, verdachtes, geschoeide voet(en) (telkens) tegen diens hoofd, in elk geval (telkens) tegen diens lichaam, heeft getrapt en/of geschopt en/of (telkens) de keel/hals van voornoemde [naam slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden met een hard voorwerp, waardoor voornoemde [naam slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een beurs met inhoud en/of een autosleutel en/of een deursleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair
hij op 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen voornoemde [naam slachtoffer] met zijn tot vuist gebalde handen tegen diens hoofd heeft geslagen en met zijn geschoeide voet tegen diens hoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 april 2006 te Ransdaal, in de gemeente Voerendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een beurs met inhoud, toebehorende aan [naam slachtoffer].
Bijzondere overweging ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 1 primair
Door zijn vader, terwijl deze op de grond lag, opzettelijk met geschoeide voet vijf maal tegen het hoofd te trappen en te stompen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vader hierdoor zou komen te overlijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
diefstal.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte hebben dr. H.J.Th.M. Corstens, psychiater en drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundigen, elk een rapport opgesteld. Beide rapporten zijn gedateerd 20 september 2006.
De psychiater is van oordeel dat er ten aanzien van verdachte sprake is van een ernstig gestoorde ontwikkeling in de vorm van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en regelmatig terugkerende psychotische ontregelingen met langdurige cannabisafhankelijkheid. Hiervan was ten tijde van het plegen van de tenlastelegging eveneens sprake.
Op grond hiervan adviseert de psychiater betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psycholoog vermeldt in zijn rapport –zakelijk weergegeven- dat ten aanzien van betrokkene sprake is van een psychotische stoornis NAO, een cognitieve stoornis NAO, cannabisafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis bestonden evenzo ten tijde van het tenlastegelegde. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een gebrekkige realiteitstoetsing. Krenking en achterdocht werden uitvergroot en betrokkene was niet voldoende in staat om zijn eigen functioneren kritisch te beoordelen. Een en ander was ontstaan onder invloed van de verwevenheid tussen periodiek optredende psychotische momenten, een gebrekkig ontwikkelde eigenheid en het overmatig gebruik van cannabis.
De psycholoog heeft geadviseerd het tenlastegelegde in sterk verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich geheel met de in de rapporten gegeven conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 december 2006 gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 subsidiair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en dat zal worden gelast dat de verdachte onder voorwaarden ter beschikking zal worden gesteld.
De raadsman heeft tijdens dezelfde terechtzitting aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat zijn cliënt van mening is dat zijn psychische en mogelijk psychiatrische problemen niet van die aard en omvang zijn als beschreven door de deskundigen. Zijn cliënt is het wel met de deskundigen eens dat hij hulp nodig heeft om zijn problemen de baas te worden en hij onderkent dat hij behandeling nodig heeft, maar is van mening dat een dergelijke behandeling ambulant of transmuraal in plaats van intramuraal moet kunnen plaatsvinden. TBS met voorwaarden, waarbij als voorwaarde een langdurige opname in een kliniek gesteld zou moeten worden, is een te zware optie.
De raadsman verzoekt vervolgens aan zijn cliënt ten aanzien van de mishandeling een voorwaardelijke straf op te leggen.
De officier van justitie heeft haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij blijft bij hetgeen hij in zijn pleidooi d.d. 12 december 2006 naar voren heeft gebracht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij de ouders van verdachte;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
Psychiater Corstens schrijft in zijn rapport d.d. 20 september 2006 dat hij het recidiverisico van een agressieve uitbarsting naar een of beide ouders erg hoog acht. Indien de situatie niet verandert, en dit verwacht hij zowel van onderzochte als van zijn ouders absoluut niet, is een recidief volgens hem vrijwel zeker.
De psychiater acht intensieve klinische psychotherapeutische behandeling, gecombineerd met medicamenteuze ondersteuning en preventie van de cannabisafhankelijkheid noodzakelijk om het recidiverisico terug te dringen en vooral om de autonomie van betrokkene te bevorderen. Behandeling dient volgens hem in een forensisch psychiatrische setting te gebeuren.
Psycholoog Zwegers schrijft in zijn rapport d.d. 20 september 2006:
…is er reeds geruime tijd sprake van een zeer problematische relatie tussen betrokkene en zijn (voormalige) gezinssysteem, waarbij betrokkene meermaals geweld gebruikte. Er is geen reden om aan te nemen dat daaraan een einde zal komen zolang dat complex van factoren voortbestaat. Hoewel, voor zover rapporteur bekend is, dat complex van factoren in het verleden nimmer geleid heeft tot gewelddadig gedrag buiten het (voormalige gezinssysteem), kan niet worden uitgesloten dat betrokkene op enig moment tot gewelddadig gedrag komt ten aanzien van een persoon buiten dat systeem van wie hij zich afhankelijk voelt.
Het is niet buitengewoon ingewikkeld om vanuit gedragsdeskundig oogpunt aan te geven welke interventies er minimaal zijn om de complexe problematiek van betrokkene ten goede te keren en daarmee het recidivegevaar in te perken. Betrokkene zal langere tijd opgenomen moeten worden in een instelling waar men beschikt over forensische expertise….
…Aldus ziet rapporteur geen andere mogelijkheid dan te adviseren een voorwaardelijke TBS op te leggen met de voorwaarde dat betrokkene zich laat behandelen in ‘de Ponder’ van de GGzE.
Er is overleg geweest tussen mevrouw L. (milieurapporteur), psychiater Corstens en psycholoog Zwegers. In dit overleg werd overeenstemming ten aanzien van het advies bereikt. Op 20 september 2006 bleek een plaatsing in ‘de Ponder’ op korte termijn niet tot de mogelijkheden te behoren en dat niet voorzien kon worden wanneer dat wel het geval zou zijn. Afgesproken werd dat mevrouw Verhoeven, reclasseringswerker, verdachte zo spoedig mogelijk voor een intake zou aanbieden bij een vergelijkbare afdeling binnen de Mondriaan Zorggroep. Naar aanleiding van de intakegesprekken van verdachte op 4 oktober 2006 en
24 oktober 2006 bij de Mondriaan Zorggroep te Heerlen werd besloten verdachte in aanmerking te laten komen voor een klinische opname op de Forensische Psychiatrische Afdeling Verslaafden (hierna te noemen: FPAV) te Heerlen. Op 21 november 2006 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst ten behoeve van zijn opname op de FPAV te Heerlen diezelfde dag. Verdachte heeft zich aan de schorsingsvoorwaarde gehouden en heeft zich op 21 november 2006 bij de FPAV te Heerlen gemeld. Verdachte is diezelfde dag echter weer in voorlopige hechtenis geplaatst na uitvoerig intern beraad van de inhoudelijk verantwoordelijke psychiater en hoofdbehandelaar dhr. A. Senden en na overleg van voornoemde Senden met forensisch deskundige FPA GGZ Noord- en Midden Limburg dhr. Nijdam. De kliniek zou -zakelijk weergegeven- op dat moment onvoldoende veiligheid kunnen waarborgen en wenste alsnog niet tot behandeling over te gaan.
Bij vonnis van 22 december 2006 is het onderzoek ter terechtzitting - in afwachting van de uitslag van het geplande intakegesprek van verdachte op 22 december 2006 bij de Forensische Psychiatrische Afdeling (hierna te noemen: FPA) van de GGZ Groep Noord- en Midden Limburg te Venray- heropend. Uit het adviesrapport betreffende plaatsing van de verdachte in een FPA in het kader van de maatregel tbs-voorwaarde van mevrouw V. d.d. 12 maart 2006 blijkt dat verdachte op termijn binnen de FPA GGZ NML te Venray een behandeling middels de maatregel TBS met voorwaarde geboden kan worden. Door het grote patiëntenaanbod en de interne verhuizing kan echter geen definitieve garantiedatum worden afgegeven. Bij telefonische navraag van mevrouw V. d.d.
12 maart 2007 bij de FPA GGZ NML blijkt nog steeds geen definitieve garantiedatum bekend. Verdachte staat als 4e op de wachtlijst. Mogelijk zal er, indien er voldoende doorstroom is, binnen twee à drie maanden plaats voor verdachte zijn.
Ter terechtzitting d.d. 20 maart 2007 heeft mevrouw V. desgevraagd bevestigd dat niet duidelijk is op welke termijn verdachte binnen deze afdeling van de Mondriaan Zorggroep in FPA Venray geplaatst zal kunnen worden. Dit zou binnen twee à drie maanden kunnen zijn, maar zou, indien de doorstroom niet voldoende is, ook langer kunnen duren.
De rechtbank begrijpt dat het aantal beschikbare plaatsen voor het tenuitvoerleggen van een TBS met voorwaarden nu eenmaal beperkt is. Aan de rechtbank komt, om op zich begrijpelijke redenen, niet de bevoegdheid toe om te bepalen dat verdachte per omgaande wordt geplaatst. De rechtbank kan dan ook niet anders dan de onduidelijkheid met betrekking tot een plaatsing van verdachte accepteren.
Anderzijds moet een strafproces binnen een redelijke termijn afgesloten worden. En indien een maatregel wordt opgelegd moet er uitzicht bestaan dat die maatregel binnen een redelijke termijn ook kan worden geëffectueerd. Bij het bepalen van de vraag wat een redelijke termijn is betrekt de rechtbank, naast de mate waarin verdachte een risico vormt voor de maatschappij, ook de periode gedurende welke is getracht voor verdachte een behandelplek te vinden. Het betrekkelijk geringe risico dat van verdachte uitgaat, afgezet tegen de lange termijn waarin reeds tevergeefs is gezocht naar een geschikte plek voor verdachte, brengt de rechtbank tot de conclusie dat die termijn in dit geval is overschreden.
De conclusie die de rechtbank daaraan vervolgens verbindt is dat het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden in dit geval geen toepasbare modaliteit meer is zodat zij daartoe niet zal overgaan.
Ter bescherming van de belangen van de ouders van verdachte zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich gedurende een hierna te bepalen periode niet mag begeven in een hierna aan te geven gebied rondom de woning van de ouders.
Verder zal de rechtbank bepalen dat verdachte zich gedurende na te noemen periode zal houden aan de richtlijnen die hem door de reclasseringsinstelling worden voorgeschreven en draagt zij deze instelling op verdachte daarbij hulp en steun te verlenen.
De rechtbank hoopt nadrukkelijk dat deze laatste twee opdrachten mede in het voordeel van verdachte zullen uitwerken.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en is gegrond op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJFTIEN maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot ZES maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal begeven en/of ophouden binnen een straal van 200 meter rond de woning van zijn ouders, gelegen aan de [adres ouders];
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.M.T. Wijnands, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2007.