ECLI:NL:RBMAA:2007:BB5282
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in milieuzaken omtrent afvalstoffenverbranding
Op 10 oktober 2007 heeft de economische politierechter van de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het ontdoen van afvalstoffen door deze buiten een inrichting te storten of te verbranden. De zaak kwam voort uit een incident op 11 oktober 2005, waarbij verbalisanten een groot vuur waarnamen op een perceel in Meerssen. Bij het vuur werd de vennoot van de verdachte aangetroffen, die verklaarde het vuur aangestoken te hebben. De verbalisanten constateerden dat het vuur bestond uit hout en snoeihout, maar ook metaalresten en stenen bevatte. De verdachte had een vergunning voor het verbranden van snoeiafval, maar de vraag was of zij zich ontdaan had van afvalstoffen zoals geverfd hout, metaal, puin en stenen.
De verdediging voerde aan dat de verdachte beroepsmatig snoeiwerkzaamheden verricht en dat het ondoenlijk was om metaal- en steenresten vóór het verbranden van het snoeihout te verwijderen. De economische politierechter oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij zich van de afvalstoffen had ontdaan. De rechter stelde vast dat de verdachte een begrijpelijke verklaring had voor het aantreffen van de metaalresten en stenen, en dat zij deze na het verbranden van het snoeihout zou opruimen. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich had ontdaan van de afvalstoffen zoals ten laste gelegd.
Uiteindelijk sprak de economische politierechter de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij zich had ontdaan van afvalstoffen in de zin van de Wet Milieubeheer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in milieuzaken en de interpretatie van de term 'zich ontdoen' in het kader van de bescherming van het milieu.