RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Rolnr.: 04-4151
Zaaknr.: 180190
Vonnis d.d. 5 december 2007
1.[Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident],
en
2.[Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident],
beiden wonende te [Woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie en in het incident,
gemachtigde mr. F.G.F.M. Tripels;
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te [Vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie en in het incident,
gemachtigde mr. F.R.H. van der Leeuw, advocaat te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ter uitvoering van het tussenvonnis van 13 juli 2005 heeft Dexia geconcludeerd voor antwoord in conventie en tevens een - onvoorwaardelijke en voorwaardelijke - eis in reconventie ingesteld, het een en ander onder overlegging van zeventien producties.
Op de voet van het bepaalde in artikel 1015, lid 1 Rv, is de zaak na een daartoe strekkend verzoek van Dexia geschorst. Overeenkomstig het tweede lid van voornoemd artikel hebben [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] om hervatting van het geding verzocht, waarna de zaak naar de rol is verwezen en vervolgens door [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] is geconcludeerd voor repliek in conventie, waarbij de vordering tevens is gewijzigd, alsmede voor antwoord in reconventie, waarbij één productie is overgelegd.
Dexia heeft daarna onder overlegging van vier producties een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie genomen, waarbij zij haar onvoorwaardelijke vordering heeft vermeerderd, waarna [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] hebben geconcludeerd voor dupliek in reconventie met één productie.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is vastgesteld op heden.
2.1 [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] (eiseres sub 1) heeft via Spaar Select op 17 juni 1999 een overeenkomst van effectenlease met (de rechtsvoorganger van) Dexia gesloten onder de benaming 'AllRound Sparen met vooruitbetaling' (nr. 39401904) met een looptijd van in beginsel 240 maanden (zie verder tussenvonnis sub 1). Uit hoofde daarvan heeft [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] aan Dexia "de som van 60 maandtermijnen minus 20% korting" ad € 21.781,45 bij de aanvang van de overeenkomst voldaan (zie dagv. prod. 1). De reguliere maandtermijnen ad € 453,78 vanaf de 61e maand (juli 2004) heeft [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] niet meer betaald (dagv. prod. 4).
2.2 [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] stelt zich kennelijk op het standpunt dat haar echtgenoot geen (schriftelijke) toestemming ex artikel 1:88 BW heeft gegeven tot het aangaan van de effectenlease-overeenkomst met Dexia. Bij dagvaarding (daterend van 20 december 2004) sub 11 roepen [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] derhalve de nietigheid van de voormelde overeenkomst in.
Subsidiair stellen zij dat de overeenkomst vernietigbaar is "op grond van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW" (dagv. sub 13-24).
Meer subsidiair maken zij met name gewag van een zorgplichtschending door Dexia waar het artikel 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) betreft, hetwelk zij kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Dexia, althans als een onrechtmatige daad (CvR conv. sub 26), die moet leiden tot schadevergoeding (dagv. sub 25 e.v.).
2.3 Voor een volledige omschrijving van de door [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] ingestelde en later gewijzigde vorderingen wordt verwezen naar pagina 23 en 24 van het exploot van dagvaarding en pagina 4 en 5 van de repliek. In essentie maken zij aanspraak op restitutie van al hetgeen aan Dexia is betaald met wettelijke rente (zie 2.1), althans op een voorschot van
€ 20.000,- op een schadevergoeding, nader op te maken in een schadestaatprocedure. De te vergoeden buitengerechtelijke incassokosten stellen [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] op € 780,-.
2.4 Dexia heeft de vordering gemotiveerd betwist.
2.5 Wegens de betalingsachterstand van [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] (zie 2.1, laatste zin) heeft Dexia gaande deze procedure "conform de contractvoorwaarden de Overeenkomst - gedwongen - beëindigd en het certificaat verkocht" (CvR sub 31). Na wijziging van haar onvoorwaardelijke vordering maakt zij thans aanspraak op de restschuld ad € 7.821,97 met rente (zie CvR prod. 21).
2.6 [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] hebben de vordering gemotiveerd betwist.
3. De verdere beoordeling
3.1 De primaire grondslag van de vordering betreft het beroep van [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] (eiser sub 2) op het ontbreken van zijn schriftelijke toestemming zoals bedoeld in artikel 1:88 lid 3 BW. De kantonrechter is van oordeel dat deze grondslag niet deugdelijk is.
3.1.1 In artikel 3:52 lid 1, aanhef en sub d BW is bepaald dat de rechtsvordering tot vernietiging verjaart drie jaren nadat de bevoegdheid om deze in te roepen aan de betrokkene ten dienste is komen te staan. In het onderhavige geval zijn er meer dan drie jaren verstreken tussen het moment van het sluiten van de overeenkomst (17 juni 1999) en het inroepen van de vernietigbaarheid (20 december 2004). De vraag rijst dan of [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] mogelijk pas op een later tijdstip - binnen drie jaar vóór 20 december 2004 - op de hoogte is geraakt van het bestaan van de betreffende overeenkomst, zodat het verjaringsmoment conform vaste jurisprudentie pas vanaf dat tijdstip zou zijn gaan lopen.
[Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] hebben in dit verband met kracht betoogd dat [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] pas omstreeks medio 2004 door zijn echtgenote op de hoogte zou zijn gesteld van het feit dat zij in juni 1999 een effectenlease-overeenkomst met Dexia had afgesloten. Kortheidshalve wordt verwezen naar productie 5 bij dagvaarding alsmede productie 10 bij dupliek in reconventie. Dexia heeft harerzijds, onverminderd overige argumenten, betoogd dat het - kort samengevat - niet aannemelijk is dat [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] niet zou hebben geweten dat zijn echtgenote de hier bedoelde overeenkomst was aangegaan (CvA sub 19 en 20). Bij dupliek onder punt 7 heeft Dexia die stellingname met een aantal feitelijkheden nader onderbouwd en het vervolgens als "volstrekt ongeloofwaardig" betiteld "dat [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] een dergelijke beslissing zou hebben genomen zonder instemming van [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] (laat staan zonder [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] daar in te kennen, althans zonder dat [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] daarvan wist)".
3.1.2 De kantonrechter volgt Dexia in die zienswijze. Gelet op het aan de orde zijnde aanmerkelijke financiële belang (een leasesom van € 108.907,20, zie dagv. prod. 1) en de lange looptijd, het feit dat een fors bedrag (€ 21.781,45) ineens moest worden betaald, alsmede dat onbetwist sprake was van een zogeheten "en/of" rekening, is het te veel van het goede gevraagd om aan te nemen dat [Eiser sub 2 in conventie, verweerder in reconventie en in het incident] ter zake van het sluiten van de overeenkomst onwetend zou zijn geweest. Anders gezegd: de kantonrechter gelooft dat niet.
3.2 Het beroep op vernietiging uit hoofde van dwaling wordt eveneens verworpen.
[Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] beperken zich in hun betoog enerzijds tot diverse zorgplichtschendingen (dagv. sub 15 en 18) die veelal én veeleer passen bij het meer subsidiair gedane beroep op wanpres-tatie (en/of onrechtmatige daad; zie hierna). Anderzijds maken zij enkele opmerkingen, waarvan de reikwijdte de kantonrechter niet geheel duidelijk is. Indien en voor zover [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] bij dagvaarding sub 19 en 22 bedoelen te stellen dat het onduidelijk was dat het bij de effecten-leaseconstructie om een geldlening ging, gaat dit niet op. In de door [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] als productie 1 bij dagvaarding overgelegde overeenkomst worden termen gebruikt als "totaal te betalen rente" en "rentepercentage", derhalve bewoordingen die wijzen in de richting van een geldlening, hetgeen hun derhalve duidelijk had kunnen en dus ook moeten zijn. Voor wat betreft hun opmerking dat onduidelijk was dat sprake kon zijn van een restschuld, heeft te gelden dat Dexia bij antwoord onbetwist heeft aangevoerd dat in het onderhavige geval sprake was van een aflossingsproduct, zodat aan het einde van de looptijd geen sprake van een restschuld kon zijn, terwijl uit de formulering van artikel 3 van de overeenkomst volgt dat dit bij tussentijdse beëindiging overigens wel tot de mogelijkheden zou behoren (CvA sub 47 en 48).
3.3 [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] stellen meer subsidiair aan de orde dat Dexia in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer ("NR"), welk artikel in het spraakgebruik ook wel wordt aangeduid als het 'know-your-customer-principe'. Kort en algemeen gezegd komt dit erop neer dat op Dexia de plicht rustte zich vóór het sluiten van de overeenkomst te verdiepen in de specifieke (financiële) situatie van haar wederpartij - in dit geval [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] - in elk geval méér dan door enkel een BKR-toetsing.
3.4 Het verweer van Dexia bij antwoord (zie sub 95-97) dat de verplichtingen uit hoofde van artikel 28 NR rusten op de tussenpersoon, in casu Spaar Select, voor wiens handelen Dexia stelt niet aansprakelijk te zijn, snijdt geen hout.
Indien en voor zover Dexia bedoelt te stellen dat [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] uitsluitend Spaar Select kunnen aanspreken waar het om de effectenlease gaat, overweegt de kantonrechter dat bij de beantwoording van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor gedragingen van een hulppersoon die zij heeft ingeschakeld bij het totstandkomen van overeenkomsten als de onderhavige, aansluiting dient te worden gezocht bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Wanneer een effecteninstelling zich bij het aangaan van overeenkomsten van de bemiddeling van een tussenpersoon bedient, komen de gevolgen van gedragingen van deze tussenpersoon, tekortkomingen daaronder begrepen, op gelijke wijze voor rekening van de opdrachtgever als de gevolgen van zijn eigen gedragingen en tekortkomingen. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de opdrachtgever. Het gaat erom dat de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen van gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de opdrachtgever.
Nu vaststaat dat Spaar Select heeft bemiddeld ten gunste van Dexia, dient Dexia voor de gedragingen van Spaar Select op gelijke wijze in te staan als voor eigen gedragingen.
3.5 Dexia stelt zich voorts op het standpunt dat de NR - en meer specifiek artikel 28 NR - niet verbindend zou zijn (CvA sub 98), althans dat het voormelde artikel geen betrekking zou hebben "op de acceptatie van de opdracht " (CvA sub 67).
In het verlengde van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI d.d. 5 februari 2004, NJF 2004, 446 is de kantonrechter evenwel van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de ten processe bedoelde overeenkomst(en) gehouden was aan de in de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is, treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist "dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt". Er bestaan geen redenen om aan deze zorgplicht, gezien aard en strekking daarvan, haar werking te willen ontzeggen bij het aangaan van de overeenkomst.
3.6 Het laatste verweer van Dexia in dit verband luidt dat, zo er al sprake van mocht zijn "dat de uitgevoerde toetsen onvoldoende waren", hieraan geen betekenis toekomt omdat door [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] geen feiten of omstandigheden zijn gesteld "die met zich zouden brengen dat onderzoek ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst tot een andere visie bij de Bank en [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] had moeten leiden dan dat [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] aan haar verplichtingen kon voldoen" (CvA sub 88 en 89).
3.6.1 Naar het oordeel van de kantonrechter treft dit verweer doel.
Een zorgplicht stelt de aanwezigheid van een rechtens in acht te nemen belang voorop, in abstracto en vervolgens evenzeer in concreto. Met artikel 28 NR heeft de wetgever naar voren willen brengen dat een financiële instelling zoals Dexia zich rekenschap behoort te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen, dit laatste overigens niet alleen te verstaan als de maandelijkse vaste verplichtingen gedurende de looptijd, maar ook als de verplichtingen die zouden ontstaan bij een mogelijk negatieve opbrengst van de beleggingsconstructie. Het spreekt voor zich dat Dexia dit uit de aard der zaak had dienen te onderzoeken vóór het sluiten van de overeenkomst met [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident], en door dit na te laten heeft zij in abstracto onrechtmatig gehandeld. Terloops zij opgemerkt dat in dit verband ook wel gesproken wordt van een toerekenbare tekortkoming; dit dogmatische geschilpunt behoeft geen nadere bespreking.
Voor de vraag of de voormelde onrechtmatigheid tot enigerlei vorm van schadevergoeding dient te leiden, moet echter in concreto aannemelijk zijn dat de overeenkomst naar redelijke verwachting niet zou zijn gesloten indien Dexia bovenbedoeld onderzoek wél had uitgevoerd. Het is aan [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] om feiten en omstandigheden te stellen die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Dat hebben zij echter ten enenmale nagelaten. Zij komen niet verder dan het uiten van een aantal in algemene bewoordingen vervatte klachten over het handelen van Dexia, kennelijk ontleend aan de jurisprudentie in 'Dexiazaken' zoals die zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld. Dat is bij repliek niet anders geworden, ook niet nadat Dexia bij antwoord gemotiveerd de vinger op de zere - of liever zwakke - plek in hun betoog heeft gelegd (zie met name CvA sub 94, 1e zin). Een sprekend voorbeeld daarvan valt te lezen onder de punten 21 en 22 van de repliek, welke deels letterlijk identiek zijn aan de veelvuldig in Dexiavonnissen gebezigde formuleringen. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen. Om het nog anders te zeggen: [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] hebben nagelaten de hier bedoelde zorgplichtschending concreet te vertalen naar hun eigen situatie, hetgeen voor hun rekening moet blijven.
3.7 Een vergelijkbaar lot ondergaat de klacht dat Dexia aan het bepaalde in artikel 33 NR heeft voorbijgezien, in welk artikel een verplichting tot informeren van de klant is vervat. De merites van dit artikel zijn in het debat tussen partijen veel minder breed uitgemeten. Niettemin valt op dat [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident], die bij dagvaarding stellen dat Spaar Select in hun situatie slechts onvolledige mondelinge informatie zou hebben verstrekt, niets hebben aangevoerd tegen de reactie van Dexia hierop (CvA sub 51) dat haar dit onwaarschijnlijk voorkomt nu Spaar Select doorgaans van brochures en dergelijke gebruik maakt.
Los daarvan hadden de in het contractsformulier gebezigde bewoordingen (zie 3.2) [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] in elk geval voldoende kunnen 'waarschuwen' om hen ertoe te bewegen op eigen initiatief meer informatie te vragen, hetgeen zij kennelijk niet nodig hebben gevonden.
3.8 Het vorenstaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de vordering van [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] moet worden afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij worden zij verwezen in de kosten van het geding.
3.9 Het voren overwogene brengt met zich dat de (gewijzigde) vordering in onvoorwaardelijke reconventie tot voldoening van de restschuld ad € 7.821,97 toewijsbaar is, met wettelijke rente vanaf 2 maart 2007 (zie prod. 21 bij CvR reconv.).
Voorts worden [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] verwezen in de kosten van de reconventie.
3.10 Ingevolge het incidentele vonnis van 13 juli 2005 moet nog een kostenbeslissing worden genomen.
Vorderingen ter zake van effectenlease-overeenkomsten behoren conform vaste jurisprudentie tot de competentie van de kantonrechter, ongeacht de uitkomst van de geschillen die daaromtrent rijzen. Derhalve is het incident door Dexia hoe dan ook ten onrechte opgeworpen en zijn de daarmee samenhangende kosten nodeloos veroorzaakt, zodat Dexia in de kosten van het incident dient te worden verwezen.
veroordeelt [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] in de kosten van de conventie aan de zijde van Dexia gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 600,- voor salaris gemachtigde.
veroordeelt [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] (verweerster sub 1) om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te betalen een bedrag van € 7.821,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Eiseres sub 1 in conventie, verweerster in reconventie en in het incident] in de kosten van de reconventie aan de zijde van Dexia gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 200,- voor salaris gemachtigde.
veroordeelt Dexia in de kosten van het incident aan de zijde van [Eisers in conventie, verweerders in reconventie en in het incident] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 150,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MC