ECLI:NL:RBMAA:2008:BG9520

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136122
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van spoedmachtiging uithuisplaatsing van een minderjarige na nieuw gebleken omstandigheden

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 december 2008 uitspraak gedaan over de intrekking van een eerder verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter had op 21 december 2008, naar aanleiding van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van 24 uur. Deze machtiging werd op 22 december 2008 verlengd tot 30 januari 2009. De ouders van de minderjarige, die beiden een verstandelijke beperking hebben, hebben bezwaar gemaakt tegen de uithuisplaatsing, waarbij zij stelden dat de situatie inmiddels was verbeterd en dat er geen acuut gevaar meer was voor de minderjarige.

De kinderrechter heeft de situatie van de ouders en de minderjarige zorgvuldig beoordeeld. Er waren zorgen over de veiligheid van de minderjarige, vooral vanwege een familievete en de voorgeschiedenis van de ouders. De raad had echter onvoldoende bewijs geleverd dat de ouders in de nieuwe gezinssituatie niet in staat zouden zijn om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter concludeerde dat de ouders in een stabielere situatie verkeerden en dat de eerder geconstateerde risico's niet langer aanwezig waren.

Op basis van deze overwegingen heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken en de ondertoezichtstelling te handhaven. De kinderrechter benadrukte dat de inbreuk op het gezinsleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Mensenrechten, alleen gerechtvaardigd kan worden bij een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke acute bedreiging meer, waardoor de uithuisplaatsing niet langer gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 30 december 2008
Zaaknummer: 136122 / OT RK 08-2086
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [dag] december 2008,
kind van:
[moeder minderjarige],
en
[vader minderjarige],
beiden wonende te [adres ouders minderjarige],
beiden advocaat mr. S.X.J. Zuidema.
1. Verder verloop van de procedure
Op 21 december 2008 heeft de kinderrechter, naar aanleiding van een telefonisch verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen: de raad, de voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van drie maanden en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige voor de duur van 24 uur.
Op 22 december 2008 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige verlengd tot en met 30 januari 2009 in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg en de beslissing ten aanzien van het resterende gedeelte van de termijn van drie maanden aangehouden.
Op 23 december 2008 heeft de advocaat van de ouders een brief aan de rechtbank gestuurd.
Op 30 december 2008 zijn de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de verzoeken en de genomen beslissingen.
2. Beoordeling
De raad heeft ter zitting het verzoek toegelicht. Reeds voor de geboorte van [de minderjarige] is er een melding van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (verder te noemen: AMK) gekomen om onderzoek te doen naar de toekomstige leef- en opvoedingssituatie. Daarnaast hebben de ouders een verstandelijke beperking en een belaste voorgeschiedenis. Er is een familievete gaande, waarbij er veel agressie is tussen [de biologische vader van de moeder] aan de ene kant en de stiefvader en de oma aan de andere kant. Er is thans onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de veiligheid van [de minderjarige] is gewaarborgd. Eerst zou er onderzoek gedaan moeten worden naar de nieuwe woonsituatie van de ouders, waar nu nog geen zicht op bestaat.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting verwezen naar zijn brief van 23 december 2008. Verder heeft hij namens de ouders aangevoerd dat de melding vele onjuistheden bevat. Er gaat geen agressie uit van [de biologische vader van de moeder] en de vader. Wel is het zo dat de vader impulsief kan reageren, maar inmiddels neemt de vader zijn medicatie weer. Vanaf 3 oktober 2008 wonen de ouders bij[de biologische vader van de moeder] en zijn partner in huis. In dit gezin zijn vijf kinderen opgevoed en worden de ouders constant gecontroleerd. Alles is in orde gemaakt om [de minderjarige] in dit gezin op te kunnen vangen. De ouders stemmen in met een ondertoezichtstelling, maar vinden de uithuisplaatsing volstrekt onbegrijpelijk. Deze maatregel is een veel te zwaar middel en enkel gebaseerd op vermoedens. Er is geen acuut ernstig en dreigend gevaar. Indien de raad nu eerst onderzoek gaat doen naar de thuissituatie, dan wordt de weg verkeerd om bewandeld. Het recht op family life dient immers te prevaleren.
De ouders hebben ter zitting nog aangegeven dat de kwestie van huiselijk geweld speelde toen zij nog contact hadden met de stiefvader en de biologische moeder van de moeder, maar dat deze contacten inmiddels zijn verbroken.
Op grond van het voorgaande hebben de ouders verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, althans de duur daarvan te bekorten tot 30 december 2008.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Ten tijde van het nemen van de beschikkingen van 21 en 22 december 2008 bestond er gelet op de op dat moment voorhanden zijnde informatie, voldoende aanleiding om aan te nemen dat [de minderjarige] niet in een voor hem veilige, gestructureerde en stabiele leefsituatie terecht zou komen. Vooral de door de raad gestelde agressieve sfeer baarde de kinderrechter zorgen, zodat hij [de minderjarige] in zijn belang voorlopig onder toezicht heeft gesteld en een machtiging uithuisplaatsing heeft verleend teneinde de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen.
De kinderrechter begrijpt de essentie van de bezwaren van de ouders aldus dat de raad geen rekening heeft gehouden met de wijziging die zich in hun situatie heeft voorgedaan sinds zij op 3 oktober 2008 bij [de biologische vader van de moeder] en diens partner zijn ingetrokken. De kinderrechter volgt de ouders in dit betoog en overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor al is vermeld, is de aanleiding tot het verzoek van de raad gelegen in een op 19 november 2008 gedateerde schriftelijke melding van het AMK, welke melding op haar beurt was gebaseerd op een open melding van de psycholoog van de ouders, de heer L., werkzaam bij Huize Maasveld. Huize Maasveld verzorgde tot het moment waarop de ouders bij [de biologische vader van de moeder] en diens partner introkken de begeleiding van de ouders. In navolging van het AMK maakt de raad in zijn verzoek melding van het feit dat de ouders licht verstandelijk gehandicapt zijn en dat de moeder ten gevolge van huiselijk geweld tussen haar moeder en stiefvader een belaste voorgeschiedenis heeft. De grootste zorgen van de raad betreffen evenwel de vader, die volgens de raad snel gefrustreerd raakt, primair reageert en de hem in verband hiermee voorgeschreven medicijnen niet inneemt. Ook zouden de ouders de hun geboden hulp weigeren. De raad maakt voorts melding van een grote familievete tussen enerzijds [de biologische vader van de moeder] en de vader en anderzijds de grootmoeder (mz) en grootvader (mz). Dit maakt volgens de raad dat er sprake is van ernstige risicofactoren met betrekking tot de baby, waarbij vooral agressie op de voorgrond staat.
De kinderechter is van oordeel dat dit door de raad geschetste beeld in sterke mate is ingegeven door de melding vanuit Huize Maasveld en dat dit beeld door de nieuwe gezinssituatie waarin de ouders verkeren wordt gerelativeerd. De kinderrechter acht vooralsnog voldoende aannemelijk dat de vader en de moeder in het gezin van [de biologische vader van de moeder] in rustiger vaarwater zijn gekomen en dat de vader thans zijn medicatie weer inneemt. Voorts heeft de raad onvoldoende concreet onderbouwd dat de vader zich ook agressief zou opstellen naar de moeder en zijn agressiviteit ook zou richten op [de minderjarige]. Evenmin ziet de kinderrechter aanleiding voor de veronderstelling dat de ouders in de nieuwe gezinssituatie niet bereid zouden zijn zich open te stellen voor de aan hen in het kader van de ondertoezichtstelling door bureau jeugdzorg te verlenen hulp. Voor wat de familievete betreft hebben de ouders benadrukt dat zij thans alle contacten met grootmoeder en grootvader (mz) hebben verbroken. Van concrete aanwijzingen voor acuut gevaar voor het gezin ten gevolge van deze vete is onvoldoende gebleken.
Gelet op al het voorgaande ziet de kinderrechter geen aanleiding de uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog langer te doen voortduren. De kinderrechter is met de raad van oordeel dat er, gelet op de door de raad gestelde voorgeschiedenis, zorgen rondom het gezin bestaan, maar acht deze, gelet op de nieuwe situatie waarin de ouders verkeren, onvoldoende om een voortduring van de spoedmaatregel te rechtvaardigen. De omstandigheid dat de raad eerst nader onderzoek naar de bestaande gezinssituatie wil verrichten, alvorens thuisplaatsing kan worden overwogen, acht de kinderrechter op zichzelf onvoldoende om de uithuisplaatsing te laten voortduren. De ouders hebben terecht doen aanvoeren dat een spoeduithuisplaatsing, zeker als het gaat om een pas geboren baby, een zeer verstrekkende maatregel is, die inbreuk maakt op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Mensenrechten gewaarborgde recht op respect voor het gezinsleven. Deze inbreuk kan slechts worden gerechtvaardigd als op grond van deugdelijk onderzoek komt vast te staan dat er in het gezin sprake is van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind die tot uithuisplaatsing noopt of er sprake is van een situatie waarin sprake is van een dermate acute bedreiging van het kind dat dit onderzoek niet kan worden afgewacht. Uit het voorgaande blijkt dat deze laatste situatie zich in dit geval niet meer voordoet.
Op grond van het voorgaande zal de kinderrechter de bij beschikking van 21 december 2008 opgelegde ondertoezichtstelling handhaven en de machtiging tot uithuisplaatsing met toepassing van artikel 1: 263 lid 4 Burgerlijk Wetboek met ingang van 31 december 2008 intrekken.
3. Beslissing
Handhaaft de beschikking van 21 december 2008, waarbij de minderjarige voor de duur van drie maanden onder toezicht is gesteld.
Trekt de bij beschikking van 22 december 2008 verleende machtiging uithuisplaatsing in met ingang van 31 december 2008.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, kinderrechter, uitgesproken in het openbaar op 30 december 2008 en op schrift gesteld op 2 januari 2009, in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.
Tegen deze beschikking kan voor wat betreft de uithuisplaatsing - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.