ECLI:NL:RBMAA:2009:BH6089

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
311485 CV EXPL 08-4416
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van tandartskosten voor minderjarige zonder toestemming van beide ouders

In deze zaak vorderde de eiser, een tandarts, betaling van tandartskosten van € 493,26 van de gedaagde, de vader van een minderjarige dochter die tandheelkundige behandelingen had ondergaan. De eiser stelde dat de moeder van de minderjarige toestemming had gegeven voor de behandelingen, maar de gedaagde betwistte dit en voerde aan dat zijn toestemming ook vereist was. De gedaagde stelde dat hij niet op de hoogte was van de behandelingen en dat de facturen niet aan hem, maar aan zijn dochter waren gericht. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet betrokken was bij de opdracht tot behandeling en dat de vordering van de eiser bij gebrek aan een contractuele grondslag moest worden afgewezen. De rechter benadrukte dat de wettelijke bepalingen inzake de onderhoudsplicht van ouders niet automatisch een recht op betaling door derden, zoals de eiser, met zich meebrachten. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 311485 CV EXPL 08-4416
typ: RK
Vonnis d.d. 18 februari 2009
in de zaak van:
[eiser]
wonend te [woonplaats]
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.J.V.M. Batta, deurwaarder te Maastricht
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats]
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn achtereenvolgens de navol¬gende proces¬stukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 17 oktober 2008 met drie, deels meervoudige, producties in fotokopievorm;
-conclusie van antwoord van gedaagde in persoon;
-conclusie van repliek;
-conclusie van dupliek, waarbij voornoemde mr. Bongaarts zich als gemachtigde heeft gesteld.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen vast dat [dochter], de dochter van gedaagde, geboren op [1991], op 23 mei 2006, 29 juni 2006 en op 16 januari 2007 tandheelkundige behandelingen bij eiser heeft ondergaan. De kosten, voor een bedrag van in totaal € 319,70, zijn onvergoed gebleven.
de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert eiser de veroordeling van gedaagde, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 493,26, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 319,70 vanaf 15 oktober 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, alles onder verwijzing van gedaagde in de proceskosten.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 319,70 hoofdsom, kosten tandheelkundige behandelingen
€ 84,31 tot 15 oktober 2008 vervallen wettelijke rente over de hoofdsom
€ 89,25 vergoeding van buitengerechtelijke kosten inclusief btw.
het verweer en de grondslag van de vordering
Gedaagde stelt zich primair op het standpunt dat eiser, omdat dochter [dochter] ten tijde van de behandelingen minderjarig was, naast de toestemming van de moeder, ook zijn toestemming nodig had om de behandelingen uit te voeren. Eiser heeft ten onrechte verzuimd die toestemming (ook) aan gedaagde te vragen.
Subsidiair stelt gedaagde de door eiser bij exploot van dagvaarding overgelegde facturen nimmer te hebben ontvangen. Deze facturen waren niet aan hem maar aan [dochter] gericht. Pas door ontvangst van een brief van de deurwaarder van 23 mei 2007 werd hem duidelijk dat er buiten hem om een behandeling had plaatsgevonden. Gedaagde acht zich geen partij ‘in deze vordering’ en gaat er van uit dat eiser zijn vordering zal ‘afhandelen’ met zijn feitelijke opdrachtgever.
Bij repliek heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat [dochter] zich op 23 mei 2006 met haar moeder tot hem heeft gewend. Eiser heeft een behandelplan voorgesteld dat gericht was op het behouden van een gaaf en gezond gebit. De moeder van [dochter] heeft toestemming gegeven voor de behandeling en de toestemming van gedaagde mocht worden verondersteld, omdat sprake was van een verrichting die niet ingrijpend van aard was.
De facturen zijn aan [dochter] zelf gericht, doch geadresseerd aan het adres van [gedaagde], hetgeen immers toen ook het adres van [dochter] was. In eisers praktijk worden de facturen sinds de invoering van het nieuwe zorgstelsel aan de patiënt zelf gericht ‘om verwarring te voorkomen ten aanzien van de zorgverzekeraar’. Zo kunnen nota’s per patiënt worden gedeclareerd, aldus eiser.
Bij dupliek stelt gedaagde zich op het standpunt dat de onderhavige behandeling meer was dan een niet-ingrijpende verrichting. Tevens stelt gedaagde dat het vreemd is dat de facturen aan [dochter] zelf zijn verstuurd, nu niet [dochter] maar híj een zorgverzekering heeft afgesloten. [dochter] heeft kennelijk de voor haar bestemde post mee naar haar kamer genomen voordat haar vader van zijn werk thuis kwam. De in mei en juni 2007 verzonden aanmaningen waren wel (mede) aan gedaagde gericht, naar aanleiding waarvan hij telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van deurwaarderskantoor Batta. Hoewel hij van mening was (en is) dat zijn ex-echtgenote (de moeder van [dochter]) de nota’s dient te betalen omdat zij blijkbaar buiten zijn medeweten om de onderhavige behandeling had geregeld, is in dat gesprek de mogelijkheid besproken de kosten alsnog bij de zorgverzekeraar te declareren. Daarvoor had gedaagde de originele nota’s nodig en die waren niet in zijn bezit en ook niet in het bezit van de deurwaarder. Hij wees derhalve op de mogelijkheid dat de tandarts de nota’s zelf bij de zorgverzekeraar kon declareren. Aangezien gedaagde daarna lange tijd niets meer hoorde, nam hij aan dat de tandarts de nota’s inmiddels zelf bij de verzekeraar had gedeclareerd. Toen gedaagde bij de onderhavige dagvaarding voor het eerst kennis nam van de nota’s was de termijn om deze bij de verzekeraar te kunnen declareren inmiddels verstreken.
de beoordeling
Eiser stelt, expliciet dan wel impliciet, dat hij [dochter] heeft behandeld op basis van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:461 BW is de opdrachtgever degene die de hulpverlener (in dit geval eiser) loon verschuldigd is. Dat het hier zou gaan om een niet-ingrijpende verrichting zodat de toestemming van gedaagde verondersteld mocht worden doet, wat daar overigens ook verder van zij, aan dit laatste niet af.
Vaststaat dat gedaagde niet betrokken is geweest bij het verstrekken van de opdracht aan eiser tot het verrichten van tandheelkundige handelingen ten behoeve van [dochter]. Gedaagde is dan ook niet te beschouwen als partij bij de tot stand gekomen overeenkomst.
De vordering zal dan ook bij gebrek aan een contractuele grondslag worden afgewezen.
Wellicht ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor zover eiser een beroep heeft willen doen op de wettelijke onderhoudsplicht van ouders jegens hun minderjarige kinderen, dat beroep niet kan slagen. Die onderhoudsplicht geeft eiser als derde niet zonder meer een recht op voldoening van zijn kosten door gedaagde: de betreffende wettelijke bepalingen (artikel 1:245 lid 3 BW juncto artikel 1:247 BW en artikel 1:392 BW) regelen immers de onderlinge aanspraken (tussen ouders en kinderen) inzake de (vergoeding van) kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen, doch op die bepalingen kunnen niet, althans niet zonder meer, aanspraken van derden zoals eiser gegrond worden. Eiser heeft naar alle waarschijnlijkheid wél een vordering op de met gezag belaste ouder die de opdracht gaf. Wellicht kan deze met gezag belaste ouder op grond van de wettelijke bepalingen inzake onderhoudsplicht zelf wel aanspraken jegens gedaagde geldend maken, maar eiser staat daar als derde buiten.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van gedaagde gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiser tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde tot op de datum van dit vonnis begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting, in aanwezigheid van de griffier.