ECLI:NL:RBMAA:2009:BI1133

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
307872 CV EXPL 08-3909
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor kosten van mobiele telefonie in het kader van de huishouding

In deze zaak vorderde Vodafone Libertel B.V. betaling van een bedrag van € 903,68 van twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], op grond van een overeenkomst voor telecommunicatiediensten. De eisende partij stelde dat de kosten voortvloeien uit een verbintenis die is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, zoals bedoeld in artikel 1:85 BW. De gedaagden werden gedagvaard op 23 september 2008, waarbij [gedaagde 1] verstek liet gaan en [gedaagde 2] schriftelijk antwoordde. De vordering bestond uit hoofdsom, vervallen rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter oordeelde dat de kosten van mobiele telefonie naar hun aard voortvloeien uit een verbintenis die is aangegaan ten behoeve van de huishouding, en dat [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 364,77 toe, maar wees de vordering voor buitengerechtelijke kosten af, omdat Vodafone onvoldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de vordering die betrekking had op de periode na de beëindiging van de telefonische diensten. De uitspraak vond plaats op 15 april 2009 door kantonrechter H.W.M.A. Staal.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 307872 CV EXPL 08-3909
typ: RK
Vonnis d.d. 15 april 2009
in de zaak van:
VODAFONE LIBERTEL B.V., rechtsopvolgster van VODAFONE LIBERTEL N.V.,
gevestigd te Maastricht,
eisende partij,
verder te noemen: Vodafone,
gemachtigde: J.H.L. Sinkiewicz, deurwaarder te Maastricht
tegen:
[gedaagde 1],
wonend te [adres],
gedaagde partij 1,
verder te noemen [gedaagde 1],
en
[gedaagde 2],
wonend te [adres],
gedaagde partij 2,
verder te noemen [gedaagde 2],
gemachtigde: mr. H.J.J. van der Salm, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Vodafone heeft beide gedaagde partijen bij exploot van dagvaarding van 23 september 2008 gedagvaard onder overlegging van één productie in fotokopievorm.
[gedaagde 1] heeft op de daarvoor aangewezen roldatum niet voor antwoord geconcludeerd (mondeling of schriftelijk) en heeft evenmin om uitstel verzocht of anderszins van zich doen horen, zodat desgevraagd tegen hem verstek is verleend.
[gedaagde 2] heeft na gevraagd en verleend uitstel schriftelijk geantwoord.
Vodafone heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd onder overlegging van twee meervoudige producties in fotokopievorm.
[gedaagde 2] heeft ten slotte voor dupliek geconcludeerd.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert Vodafone de veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk en voor het geheel, “des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd”, tot betaling van een bedrag van € 903,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening en onder verwijzing van gedaagden in de proceskosten.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 741,69 hoofdsom (kosten verleende telecommunicatiediensten)
€ 12,19 tot 19 september 2008 vervallen rente
€ 150,00 vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Vodafone voert aan dat zij met [gedaagde 1] op of omstreeks 3 januari 2003 een overeenkomst ten behoeve van de levering van telecommunicatiediensten heeft gesloten.
De aan [gedaagde 1] gerichte facturen van 10 maart 2008 (€ 207,15), 10 april 2008 (€ 82,67) en 17 juli 2008 (€ 451,87) heeft hij onbetaald gelaten. Kopieën van deze facturen zijn aan de conclusie van repliek gehecht. Uit de bijlage van de factuur van 17 juli 2008 blijkt dat
€ 376,92 daarvan betrekking heeft op de ‘resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst’.
Vodafone stelt zich tevens op het standpunt dat het hier gaat om kosten ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, zodat gelet op het bepaalde in artikel 1:85 BW ook [gedaagde 2] aansprakelijk is voor deze door [gedaagde 1] aangegane verbintenis, overigens zonder ook maar te stellen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehuwd zijn of zijn geweest of dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inderdaad gehuwd zijn (geweest), wordt pas duidelijk uit de conclusie van antwoord, waarin [gedaagde 2] namelijk stelt dat de Rechtbank Maastricht bij uitspraak van 30 juli 2008 de echtscheiding tussen beide betrokkenen heeft uitgesproken.
Primair betwist [gedaagde 2] ‘de aanvraag en de aanvaarding’ van de telecommunicatiediensten zoals gesteld door Vodafone.
[gedaagde 2] stelt zich voorts op het standpunt dat de door [gedaagde 1] aangegane overeenkomst niet valt aan te merken als een verbintenis die is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Volgens [gedaagde 2] is kenmerkend voor mobiele telefonie dat het gebruik ervan volstrekt geïndividualiseerd is en naar zijn aard geen deel uitmaakt van de kosten van de gewone huishouding.
Bij dupliek voegt [gedaagde 2] daar nog aan toe van mening te zijn dat de door Vodafone bij repliek overgelegde producties onvoldoende bewijs vormen van het bestaan van een overeenkomst tot levering van telecommunicatiediensten. Vodafone ‘geeft niet aan’ wanneer zij haar dienstverlening heeft beëindigd en evenmin welke bedragen worden gevorderd op grond van het gestelde in punt 7 van het exploot van dagvaarding waarbij ‘ook na de blokkering van de aansluiting gedaagde sub 1 gehouden zou zijn tot betaling van de vaste maandelijkse abonnementsvergoeding gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst’.
Verder betwist [gedaagde 2] de incassowerkzaamheden.
Nog daargelaten dat het [gedaagde 2] is en niet [gedaagde 1] zelf die het bestaan van de door Vodafone bedoelde overeenkomst (op uiterst summiere wijze) betwist, weerspreekt [gedaagde 2] niet dat de telecommunicatiediensten (aan [gedaagde 1]) zijn geleverd. De ontvangst van bovengenoemde facturen wordt evenmin betwist, terwijl voorts gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] tegen die facturen heeft geprotesteerd. Voor de kantonrechter staan het bestaan van de door Vodafone bedoelde overeenkomst en de omvang van de deswege in rekening gebrachte bedragen daarmee vast.
Dat Vodafone niet zou benoemen welk bedragen worden gevorderd op grond van het gestelde in punt 7 van het exploot, is een vrij onbegrijpelijke stellingname, daar Vodafone immers, zoals hierboven reeds vermeld, op de bijlage van de factuur van 17 juli 2008 een specificatie geeft. De hoogte van dat bedrag is onbetwist gebleven. Dat Vodafone daarbij niet vermeldt wanneer zij haar dienstverlening heeft beëindigd, mag dan zo zijn, doch voor zover dat precieze tijdstip al relevant zou zijn voor de onderhavige zaak, heeft te gelden dat [gedaagde 1] bekend wordt verondersteld met het moment van eindigen van de telefonische diensten.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de kosten van gebruik van een mobiele telefoon kosten zijn die naar hun aard voortvloeien uit een verbintenis die is aangegaan ten behoeve van de gewone gang van de huishouding als bedoeld in artikel 1:85 BW. Dat het bezit dan wel het gebruik van een mobiele telefoon, in casu dan wel in zijn algemeenheid, volstrekt geïndividualiseerd zou zijn, acht de kantonrechter niet doorslaggevend. Deze grief faalt derhalve. [gedaagde 2] moet derhalve naast [gedaagde 1] voor het geheel aansprakelijk worden gehouden voor de onderhavige schuld.
De kantonrechter stelt op grond van de door Vodafone overgelegde stukken vast dat Vodafone wegens de wanbetaling van [gedaagde 1] de dienstverlening op enig moment door blokkering van de aansluiting heeft beëindigd. Tevens stelt de kantonrechter vast dat van de hoofdsom van € 741,69 een bedrag van € 364,77 betrekking heeft op de abonnements- en verbruikskosten tot het moment van de beëindiging van de dienstverlening. Het resterende bedrag van € 376,92 ziet op de resterende abonnementskosten tot het einde van de contractsperiode.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagde 1] en Vodafone de onderhavige overeenkomst hebben gesloten, is [gedaagde 1] uit dien hoofde (en [gedaagde 2] uit hoofde van hetgeen daarover hierboven is overwogen) gehouden de facturen, die betrekking hebben op de abonnements- en verbruikskosten over de periode van aansluiting op het telecommunicatienetwerk van Vodafone, te voldoen. Deze vordering van in totaal € 364,77 zal dan ook worden toegewezen, evenals de daarover vervallen wettelijke rente.
Vodafone heeft omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gedocumenteerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan.
Daarmee is niet komen vast te staan dat de door eiseres bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Wat betreft de gevorderde hoofdsom resteert dan ter beoordeling nog een bedrag van
€ 376,92, dat betrekking heeft op de periode na afsluiting van de telefoonverbinding tot het einde van de contractsperiode. De kantonrechter kan op dit moment hierover nog geen oordeel geven, nu Vodafone zich niet expliciet heeft uitgelaten over de (juridische) basis van dit onderdeel van de vordering. Vodafone dient dit alsnog bij akte te doen, onder overlegging van verificatoire bescheiden ter zake. [gedaagde 2] zal vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren.
BESLISSING
Stelt Vodafone in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de juridische basis van het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op de periode na afsluiting van de telefoonverbinding tot het einde van de contractsperiode.
Verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 13 mei 2009.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en uit¬gesproken ter openbare civiele terechtzitting, in aanwezigheid van de griffier.