ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3657

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320538 CV EXPL 09-195
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet goed terugbrengen van medische hulpmiddelen

In deze zaak heeft de Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg, voorheen Stichting Thuiszorg Midden-Limburg, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens schadevergoeding. De vordering is gebaseerd op de stelling dat de gedaagde de geleende medische hulpmiddelen niet in goede staat heeft teruggebracht. De overeenkomst van bruikleen werd gesloten in de periode van juni tot september 2006, waarbij de gedaagde een 'Bow-air kussen' en een 'Bow-air pomp' ontving. De Stichting vorderde een bedrag van € 147,27, bestaande uit een hoofdsom van € 96,98 en € 44,03 aan incassokosten, vermeerderd met rente vanaf 24 december 2007.

De gedaagde heeft de vordering betwist en gesteld dat zij de geleende hulpmiddelen volledig functionerend heeft teruggebracht. De Stichting heeft echter geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die de schade zouden onderbouwen of waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gedaagde aansprakelijk is voor eventuele schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Stichting haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en dat er geen bewijs is geleverd dat de gedaagde de geleende spullen in slechte staat heeft teruggebracht.

De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van de Stichting moet worden afgewezen, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:98 BW, dat bepaalt dat alleen schade die in verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, voor vergoeding in aanmerking komt. De Stichting is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die op nihil zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter mr. H.W.M.A. Staal op 13 mei 2009.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer: 320538 CV EXPL 09-195
typ: AodK
Vonnis van 13 mei 2009
in de zaak
STICHTING ZORGGROEP NOORD- EN MIDDEN-LIMBURG, zijnde voorheen Stichting Thuiszorg Midden-Limburg,
gevestigd en kantoorhoudend te Roermond,
eisende partij,
hierna te noemen: de Stichting,
gemachtigde: een onbekend gebleven persoon ten kantore van de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders te Roermond,
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De Stichting heeft bij exploot van dagvaarding met producties van 24 december 2008 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld.
[gedaagde] heeft na gevraagd en verkregen uitstel een schriftelijk antwoord met producties ingediend.
Daarna heeft de Stichting nog een conclusie van repliek met productie ingediend.
Hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [gedaagde] daarop niet meer gereageerd. Ook heeft zij nagelaten (nader) uitstel voor een dergelijke reactie (dupliek) te verzoeken.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
MOTIVERING
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist, staat mede op basis van de niet-weersproken producties het volgende vast.
Partijen hebben op 7 juni 2006 een overeenkomst van bruikleen gesloten betreffende een “Bow-air kussen” en een “Bow-air pomp / Klein”. [gedaagde] heeft deze medische hulpmiddelen te leen ontvangen en op enig moment weer bij de balie van de Stichting neergelegd.
De Stichting vordert om [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 147,27, waarvan een bedrag van € 96,98 als hoofdsom heeft te gelden en een bedrag van € 44,03 wegens incassokosten wordt gevorderd, vermeerderd met de rente naar 6% per jaar over € 96,98 vanaf 24 december 2007, en om [gedaagde] te verwijzen in de proceskosten.
Ter onderbouwing van haar vordering voert de Stichting het volgende aan.
Ergens in de periode juni 2006 tot en met september 2006 heeft de Stichting in opdracht en voor rekening van [gedaagde] medische hulpmiddelen aan deze uitgeleend. [gedaagde] heeft die hulpmiddelen ook ontvangen tegen de prijs die is vermeld in de aan haar op 6 oktober 2006 verzonden rekening. Van deze factuur is een afschrift bij het exploot van dagvaarding gevoegd. [gedaagde] is ondanks aanmaningen in gebreke gebleven met betaling van de factuur. De Stichting heeft haar vordering op [gedaagde] derhalve ter incasso uit handen gegeven en zij is van oordeel dat de daarmee gepaard gaande incassokosten eveneens voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij heeft de door de Stichting omschreven hulpmiddelen inderdaad geleend, maar ook daadwerkelijk geretourneerd. Volgens haar is dat ook geen punt van discussie tussen partijen. [gedaagde] stelt dat zij ruim een jaar “na datum retour” een bericht (volgens haar een “factuur” gedateerd 6 september 2007) van de Stichting heeft ontvangen, betrekking hebbend op de volledige kosten van het geleende. Die kosten zijn aan haar in rekening gebracht omdat het zitkussentje met pomp, waar het in dezen om gaat, volgens de Stichting niet meer zou functioneren. [gedaagde] heeft het geleende echter – naar eigen zeggen – volledig functionerend teruggebracht.
De Stichting heeft bij repliek op de tegenwerpingen van [gedaagde] gereageerd. Ofschoon [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld mondeling dan wel schriftelijk te reageren op de conclusie van repliek, heeft zij van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
In het exploot wordt de indruk gewekt dat de vordering is gebaseerd op niet-nakoming van de bruileenovereenkomst, maar uit hetgeen [gedaagde] bij antwoord heeft gesteld en hetgeen is verwoord in de conclusie van repliek blijkt dat de vordering betrekking heeft op schadevergoeding. De Stichting meent daarop recht te kunnen doen gelden omdat [gedaagde] de geleende spullen niet in goede staat heeft teruggebracht en “het zitkussentje met pomp kapot bij de balie is neergelegd”, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. Hetgeen [gedaagde] als “factuur” van 6 september 2007 aanmerkte, was overigens een ingebrekestelling die voortbouwde op de factuur van 6 oktober 2006 die kennelijk op een dergelijke schadevergoedingsaanspraak was geënt.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding “alleen die schade in aanmerking die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend”. De Stichting heeft hieromtrent niets gesteld. Zij stelt wel – zonder betwisting van de terugbezorging van de in bruikleen verstrekte artikelen – dat de materialen “kapot” waren, maar er worden geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit eventuele schade blijkt en waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk zou zijn.
De Stichting heeft zowel bij exploot van dagvaarding als in de conclusie van repliek weliswaar bewijs aangeboden van haar stellingen, doch slechts in zeer globale termen en niet toegespitst op het in dezen relevante twistpunt of onder concretisering van bewijsmiddelen. Dit bewijsaanbod zal derhalve worden gepasseerd.
De Stichting heeft haar vordering aldus onvoldoende onderbouwd. De hoofdsom zal derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag worden afgewezen. Dit oordeel treft niet alleen de vordering in hoofdsom, nu de diverse nevenvorderingen het lot van de hoofdvordering delen.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt de Stichting tot betaling van de aan de zijde van [gedaagde] gerezen proceskosten, welke worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.