ECLI:NL:RBMAA:2009:BI6114

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320250 CV EXPL 09-141
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gevorderde incassokosten door de kantonrechter in een geschil over achterstallige zorgpremies

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatie VGZ-IZA-TRIAS U.A. en een gedaagde partij over de betaling van achterstallige zorgpremies. De eisende partij, VGZ, vorderde betaling van een bedrag van € 1.878,64, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. De gedaagde partij had echter van meet af aan aangegeven niet in staat te zijn de achterstallige premies ineens te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij, ondanks zijn betalingsonmacht, wel degelijk premies verschuldigd was aan VGZ voor de periode van 1 januari 2006 tot 1 augustus 2008, en dat er een hoofdsom resteerde van € 1.709,98 na diverse betalingen door de gedaagde.

De kantonrechter heeft de vordering van VGZ tot betaling van incassokosten afgewezen, omdat de kosten die door de incassogemachtigde in rekening waren gebracht, niet als redelijke kosten konden worden aangemerkt in de zin van artikel 6:96 BW. Dit was te wijten aan het feit dat de gedaagde partij al had aangegeven niet in staat te zijn om de premies te betalen, waardoor de incassowerkzaamheden niet als redelijk konden worden beschouwd. De gevorderde wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, maar niet over de periode daarvoor, omdat VGZ niet had aangetoond wanneer de gedaagde in verzuim was geraakt.

De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag van € 1.709,98, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 586,44. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van redelijkheid in incassokosten en de noodzaak voor eisende partijen om duidelijk aan te tonen wanneer een gedaagde in verzuim is geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 320250 CV EXPL 09-141
typ: MH
coll: MH
vonnis van 3 juni 2009
in de zaak van
COÖPERATIE VGZ-IZA-TRIAS U.A.,
statutair gevestigd te Gorinchem, gevolmachtigd uitvoeringsorgaan van de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. statutair gevestigd te Nijmegen,
eisende partij,
hierna te noemen VGZ,
gemachtigden: mr. R. Wieneke, werkzaam bij Inkasso-Unie B.V. te Eindhoven,
alsmede mr. E.L.B. Huntscheidt en F.H.M. Bazuin, deurwaarders te Rotterdam
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde],
aanvankelijk in persoon procederend en later bij gemachtigde mr. N.P.J. Frijns, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de navolgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding d.d. 23 december 2008;
- akte houdende vermindering van eis d.d. op 18 december 2008 (waarschijnlijk foutief gedateerd, want bestemd voor de rol van 14 januari 2009);
- conclusie van antwoord met drie, deels meervoudige producties;
- conclusie van repliek, tevens houdende een vermindering èn een vermeerdering van eis, met zeven producties, ingediend door de kennelijk vanaf dat moment als gemachtigde of medegemachtigde van eiseres optredende mr. R. Wieneke, werkzaam bij Inkasso-Unie te Eindhoven;
- conclusie van dupliek met vier meervoudige producties.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
het geschil
VGZ vorderde aanvankelijk (bij het inleidende exploot van dagvaarding) veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 1.878,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.521,64 vanaf 23 december 2008 tot de dag van algehele voldoening. Bij akte ter eerst dienende datum heeft VGZ haar vordering verminderd met € 64,36. Bij repliek heeft VGZ haar vordering enerzijds verminderd met een bedrag van € 312,94 en anderzijds vermeerderd met een bedrag van € 565,64.
VGZ heeft daartoe gesteld dat zij onder toepasselijkheid van de door haar gehanteerde algemene verzekeringsvoorwaarden met [gedaagde] een overeenkomst van basisziektekostenverzekering heeft gesloten. Op grond van genoemde overeenkomst is [gedaagde] als verzekeringsnemer aan haar als verzekeraar contractueel bij vooruitbetaling premies verschuldigd. [gedaagde] is echter in gebreke gebleven de premies over de periode 1 januari 2006 tot 1 augustus 2008 tot een bedrag van € 1.609,86 te voldoen. [gedaagde] heeft na sommatie alsnog een bedrag van € 88,22 voldaan, zodat een hoofdsom resteerde van
€ 1.521,64. VGZ heeft verder nog gesteld dat zij ten gevolge van de niet-betaling van [gedaagde] kosten heeft moeten maken ter inning van haar vordering tot een bedrag van € 357,00, welk bedrag zij ook van [gedaagde] vordert. Voorts is [gedaagde] op grond van de algemene verzekeringsvoorwaarden wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 dagen na factuurdatum of factuurdata. Ook deze rente wordt van [gedaagde] gevorderd.
VGZ heeft haar eis bij akte nogmaals verminderd met een bedrag van € 64,36. De resterende hoofdsom bedraagt volgens haar berekening € 1.457,28.
Bij repliek heeft VGZ haar vordering enerzijds voor de derde maal verminderd met een bedrag van € 312,94. [gedaagde] heeft immers op 22 augustus 2008, 22 september 2008 en 22 december 2008 respectievelijk bedragen van € 106,47, € 88,22 en € 88,22 voldaan. Na dagvaarding heeft [gedaagde] wederom een bedrag van € 88,22 voldaan, waarvan € 30,03 op de vordering in mindering is geboekt omdat [gedaagde] bij de betaling geen betalingskenmerk van de premiemaand had gebruikt. Anderzijds heeft VGZ haar vordering vermeerderd met een bedrag van € 565,64 en daartoe gesteld dat [gedaagde] inmiddels ook met de betaling van de premiegelden over de periode 1 augustus 2008 tot 1 maart 2009 in verzuim was geraakt. VGZ stelt dat [gedaagde] door deze eisvermeerdering niet in zijn verdediging wordt geschaad, en dat voor die eisvermeerdering ook proceseconomische redenen bestaan.
[gedaagde] heeft zich aanvankelijk tegen de oorspronkelijke vordering van VGZ verzet, maar bij dupliek laat [gedaagde] zeggen dat hij tot de conclusie is gekomen dat het in het exploot van dagvaarding genoemde bedrag van € 1.609,86 juist is. Wel maakt [gedaagde] bezwaar tegen de gevorderde incassokosten en vergoeding van rente. Hij benadrukt dat bij hem geen betalingsonwil aanwezig was (is), doch betalingsonmacht. Verder verzet [gedaagde] zich tegen de vermeerdering van eis. Hij heeft in 2009 immers nog een aantal betalingen verricht. Het betreft betalingen die hij rond 20 januari 2009, 9 maart 2009, 20 maart 2009 en 20 april 2009 voor een totaalbedrag van € 354,82 heeft gedaan. De bankafschriften zijn in kopie bij de conclusie van dupliek gevoegd.
de beoordeling
Er lijkt bij [gedaagde] verwarring te bestaan over de hoogte en samenstelling van de vordering. [gedaagde] erkent bij conclusie van dupliek dat hij aan VGZ nog een bedrag van € 1.609,86 is verschuldigd, maar laat daarbij de verminderingen van eis van respectievelijk € 88,22 en € 64,36 buiten beschouwing. [gedaagde] verzet zich wel tegen de vermeerdering van eis, gelet op de betalingen die hij in de periode 20 januari 2009 tot 21 april 2009 heeft gedaan. Hij ziet daarbij over het hoofd dat VGZ bij repliek als peildatum 26 februari 2009 heeft genomen en dat drie van de vier betalingen van latere datum zijn. Volgens het bijgevoegde overzicht bij repliek (productie 7A) is de betaling van 20 januari 2009 in de berekeningen van VGZ meegenomen. Hetgeen na vermindering en vermeerdering van eis resteert, is een hoofdsom van € 1.709,98.
Door [gedaagde] is geenszins betwist dat hij over de periode 1 januari 2006 tot 1 maart 2009 premies aan VGZ verschuldigd is. Bovendien heeft [gedaagde] de niet-betaling daarvan niet betwist. Weliswaar heeft hij aangevoerd betalingen te hebben verricht, doch deze zijn gedaan na de door VGZ gehanteerde peildatum van 26 februari 2009. Het strekt eerder ten voordele van [gedaagde] de vermeerdering van eis van VGZ in de onderhavige procedure te betrekken, omdat [gedaagde] anders geconfronteerd zou kunnen worden met een nieuwe procedure met alle kosten die daaraan verbonden zouden zijn. De kantonrechter zal het verzet van [gedaagde] dan ook ongegrond verklaren, de vermeerdering van eis toelaten en de uiteindelijk gevorderde hoofdsom toewijzen. De kantonrechter gaat er daarbij van uit dat de door [gedaagde] na 26 februari 2009 gedane betalingen door VGZ zullen worden verrekend met de toegewezen hoofdsom.
De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, nu VGZ niet heeft gesteld met ingang van welke datum [gedaagde] met de betaling van de hoofdsom in verzuim is. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente is berekend. Wel is de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding toewijsbaar omdat sedertdien onmiskenbaar van verzuim sprake is.
De gevorderde vergoeding van de incassokosten zal eveneens worden afgewezen. Uit de overgelegde producties blijkt immers genoegzaam dat [gedaagde] van meet af aan ten opzichte van de incassogemachtigde het standpunt heeft ingenomen dat hij niet in staat was de (achterstallige) premies (ineens) te betalen. De door de incassogemachtigde van VGZ in rekening gebrachte kosten voor de ondanks die wetenschap en derhalve tegen beter weten in verrichte incassowerkzaamheden zijn in die omstandigheden niet als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW aan te merken. Noch omtrent de redelijke noodzaak noch omtrent de redelijke omvang van de buitengerechtelijke werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten heeft VGZ aldus voldoende overtuigende stellingen te berde gebracht. Daarbij komt in het licht van de voorgaande overweging dat werkzaamheden en kosten die betrekking hebben op een periode waarin van verzuim (nog) niet aantoonbaar sprake was, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[gedaagde] zal als de merendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag € 1.709,98 te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2008.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot de datum van dit vonnis begroot op € 586,44, bestaande uit € 300,00 aan salaris gemachtigde, € 201,00 aan vastrecht en € 85,44 aan explootkosten.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.