ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ5376

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
5 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330025 CV EXPL 09-1687
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag uit een koopovereenkomst met een overleden persoon

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door deurwaarder J.M.H. Beurskens, betaling van een bedrag van € 2.905,00 van gedaagde, die in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van de overleden [overledene] optrad. Eiser stelde dat hij hooi had geleverd aan [overledene] en dat er een koopovereenkomst was gesloten, waaruit een vordering van € 2.370,00 voortvloeide. Gedaagde betwistte de inhoud van de overeenkomst en stelde dat er slechts een bedrag van € 1.000,00 was overeengekomen, dat al betaald zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat de koopovereenkomst niet bewezen was in de omvang zoals door eiser gesteld, maar dat gedaagde wel erkende dat er een verbintenis bestond tot betaling van € 1.000,00. De rechter concludeerde dat gedaagde niet had aangetoond dat dit bedrag al was betaald, waardoor de vordering tot dat bedrag werd toegewezen. De gevorderde wettelijke rente werd toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, maar de kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 330025 CV EXPL 09-1687
typ: RW
vonnis van 5 augustus 2009
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: J.M.H. Beurskens, deurwaarder te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonend, althans zaakdoend te [woonplaats],
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[overledene],
hierna te noemen [overledene],
overleden op [2008],
laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de volgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding van 27 maart 2009 met producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.905,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.370,00, vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
[eiser] onderbouwt zijn vordering als volgt.
[eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [overledene] hooi verkocht en geleverd aan [overledene] conform een “rekening” van 28 juli 2008 op grond waarvan [eiser] een bedrag van
€ 2.370,00 te vorderen heeft van [overledene]. [overledene] is op [2008] overleden. [gedaagde] is op 18 augustus 2008 aangesteld als executeur van de nalatenschap. Ondanks aanmaningen heeft [gedaagde] voornoemd bedrag niet betaald. Het verweer van [gedaagde] dat het geleverde hooi van inferieure kwaliteit was en dat met [eiser] is afgesproken dat kon worden volstaan met de betaling van een bedrag van € 1.000,00, dient volgens [eiser] te worden verworpen. Volgens [eiser] was het geleverde hooi van goede kwaliteit. [overledene] heeft immers “nog meer hooi laten komen”. [eiser] vordert naast voornoemd bedrag tevens vergoeding van de buitengerechtelijke kosten (€ 485,52 inclusief btw) en betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de vervaldatum van de factuur, tot op de dag van dagvaarding berekend op een bedrag van € 49,48.
In zijn conclusie van antwoord betwist [gedaagde] de inhoud van de door [eiser] gestelde overeenkomst. Volgens [gedaagde] heeft [overledene] op (een in 2007/2008 gedaan) verzoek van [eiser] pakken “silo” (ingepakt gras) en rollen hooi weggehaald van een door [eiser] gepacht weiland aan de [straatnaam]. [gedaagde] stelt dat [eiser] een en ander van zijn land moest verwijderen van de verpachter, omdat anders de pacht zou worden opgezegd en dat [eiser] zelf geen mogelijkheden had voor opslag en vervoer van de “silo” en het hooi. “In samenspraak” met [eiser] heeft [overledene] de “silo” aan zijn eigen koeien gegeven. De pakken hooi waren nat en rot en zijn eveneens “in samenspraak” met [eiser] door [overledene] onder zijn eigen grond geploegd. Voor de “silo” zijn partijen een vergoeding van € 1.000,00 overeengekomen, welk bedrag door [overledene] aan [eiser] is betaald nadat de partner van [overledene] (mevrouw [naam partner overledene]) het geld te zijnen behoeve van haar bankrekening had gehaald.
Bij repliek betwist [eiser] dat hij een beroep op [overledene] heeft gedaan om hulp te krijgen bij het verplaatsen van het hooi op zijn land. [eiser] handhaaft zijn stelling dat met [overledene] een koopovereenkomst is gesloten op grond waarvan “in het begin van 2008” door [overledene]
gedurende een periode van enkele maanden hooi van [eiser]s weiland is opgehaald. [eiser] betwist eveneens dat met [overledene] een bedrag van € 1.000,00 is overeengekomen. [eiser] had al bij exploot de ontvangst (althans feitelijke betaling) van een dergelijk bedrag betwist en herhaalt dit in voortgezet debat.
Bij dupliek handhaaft [gedaagde] zijn verweer. Hij stelt dat mevrouw [naam partner overledene] heeft bevestigd dat hetgeen door [eiser] wordt gesteld “pertinent onjuist” is. Het bedrag van € 1.000,00 is “ten woonhuize” van [eiser] betaald. [eiser] heeft de door hem gestelde overeenkomst niet bewezen, aldus [gedaagde].
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
[eiser] heeft aan [overledene] begin 2008 van door [eiser] gepacht land afkomstig hooi (waaronder “silo”) geleverd.
[overledene] is op [2008] overleden. [gedaagde] is op 18 augustus 2008 aangesteld als executeur van de nalatenschap van [overledene].
Het enkele feit dat aan [overledene] door [eiser] hooi is geleverd, roept voor [overledene] (althans voor [gedaagde] als executeur) nog niet de verplichting in het leven om voor die levering te betalen aan [eiser]. [eiser] beroept zich voor wat betreft het bestaan van die verplichting op een door hem gestelde koopovereenkomst met [overledene]. Dat [eiser] en [overledene] een koopovereenkomst hebben gesloten van de inhoud althans met de prijs zoals die door [eiser] wordt gesteld en die in een handgeschreven “rekening” van 28 juli 2008 is neergelegd, is niet komen vast te staan. Afgezien van die “rekening” - die ook nog eens in moeilijk leesbare fotokopievorm is overgelegd en geen enkele referentie aan een koopovereenkomst bevat - heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] immers te weinig concrete feiten en omstandigheden aangevoerd omtrent (de omstandigheden die zich hebben voorgedaan bij) het sluiten van die gestelde koopovereenkomst. [eiser]s enkele stelling dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt omtrent de koop van een partij hooi die door [overledene] “begin 2008” is opgehaald, moet in dat verband volstrekt onvoldoende worden geacht, zodat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn gemotiveerde stelplicht. Essentiële gegevens als plaats, concrete datum, betrokken personen en precieze inhoud van de afspraken ten aanzien van object(en) en prijs per eenheid product heeft [eiser] onvermeld gelaten. Daarbij heeft [eiser] ook nog eens verzuimd een gericht bewijsaanbod te doen.
Dat [overledene] iets aan [eiser] verschuldigd is (geweest), staat wel vast nu [gedaagde] immers stelt dat voor de geleverde “silo” een bedrag van € 1.000,00 is overeengekomen (en door [overledene] reeds betaald). Hoewel [eiser] betwist dat dit bedrag met [overledene] is overeengekomen, vat de kantonrechter de stelling van [gedaagde] aldus op, dat hij hiermee de verschuldigdheid van een bedrag van € 1.000,00 voor de aan [overledene] door [eiser] geleverde “silo” heeft erkend. In zoverre is derhalve de door [eiser] gestelde koopovereenkomst, in een beperktere omvang dan door [eiser] gesteld, alsnog komen vast te staan, althans treedt in de plaats van zo’n overeenkomst in elk geval een verbintenis tot vergoeding van de waarde van het geleverde product. Geconcludeerd moet derhalve worden dat [overledene] op grond van die overeenkomst of verbintenis aan [eiser] een bedrag van € 1.000,00 verschuldigd is.
Dat het bedrag van € 1.000,00 reeds aan [eiser] is betaald, is allerminst gebleken. Een (kopie van een) betalingsbewijs dan wel een kwitantie is door [gedaagde] immers niet overgelegd. Een productie ter ondersteuning van de stelling dat de partner van [overledene] het geld van haar bankrekening heeft gehaald, is eveneens niet overgelegd. Nadere details omtrent de door [gedaagde] gestelde betaling ontbreken, afgezien van de stelling dat [overledene] het bedrag “ten woonhuize” aan [eiser] heeft betaald. [gedaagde] laat zelfs na te vermelden wanneer die gestelde betaling dan zou zijn geschied. Evenmin is van de door [eiser] betwiste betaling verder bewijs aangeboden, laat staan in voldoende mate gespecificeerd. Nu niet is komen vast te staan dat [overledene] het bedrag van € 1.000,00 aan [eiser] heeft betaald, is de gevorderde hoofdsom tot dat bedrag toe te wijzen.
De gevorderde wettelijke rente zal deels worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is, dat en zo ja, vanaf welke datum, [overledene] (althans [gedaagde]) in verzuim is en op welke grond. Hiermee is derhalve onduidelijk gebleven of [overledene] (althans [gedaagde]) wettelijke rente verschuldigd is tot de dag van dagvaarding. [gedaagde] is in ieder geval in verzuim vanaf de dag van dagvaarding, zodat vanaf die datum de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
De door [eiser] gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht in een periode waarvan niet is komen vast te staan dat [gedaagde] in verzuim is geweest. Hieruit volgt dat niet vast is komen te staan dat de op grond van die werkzaamheden gestelde kosten waarvan vergoeding wordt gevraagd, redelijke kosten zijn in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder c BW.
Omdat een substantieel deel van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde], in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [overledene], om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.