RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton, locatie Sittard-Geleen
Zaaknummer: 290053 CV EXPL 08-1286
Vonnis d.d. 16 september 2009
[eisende partij],
wonend te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.A.M. Smeets, juridisch adviseur te Roermond (ARAR-Rechtsbijstand);
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde partij],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.L.W.G. Houtakkers, advocaat te Maastricht.
1. Het verloop van de procedure
Eisende partij, verder te noemen "[eisende partij]", heeft gedaagde partij, verder te noemen "[gedaagde partij]", onder medebetekening van negen producties op 14 april 2008 gedagvaard om te ver¬schij¬nen voor de kantonrechter te Sittard.
[gedaagde partij] heeft geconcludeerd voor antwoord en van haar zijde dertien producties ingebracht.
Door [eisende partij] is vervolgens gerepliceerd, waarna [gedaagde partij] een conclusie van dupliek met twee producties heeft genomen.
Ten slotte is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is vastgesteld op heden.
Voor een omschrijving van het geschil en de door [eisende partij] ingestelde vordering alsmede het door [gedaagde partij] daartegen gevoerde verweer wordt verwezen naar de door partijen genomen conclusies en de daarbij gevoegde producties.
In essentie stelt [eisende partij] zich op het standpunt dat hij door [gedaagde partij] ten onrechte met ingang van 24 oktober 2007 op staande voet is ontslagen. Gelet op het feit dat de arbeids-overeenkomst tussen partijen bij beschikking van de Sector Kanton van deze Rechtbank d.d. 21 december 2007 per 24 december 2007 voorwaardelijk is ontbonden (exploot prod. 9), vordert [eisende partij] - kort samengevat - naast een verklaring van recht doorbetaling en nabetaling van (te weinig betaald) loon en vakantiebijslag met wettelijke verhoging, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.1 Door afwezigheid en ziekte van de kantonrechter die de zaak tot dusver in behandeling heeft gehad, wordt dit vonnis gewezen door een andere kantonrechter.
Namens de sector Kanton van deze Rechtbank betuigt deze kantonrechter spijt voor de vertraging die buiten toedoen van partijen bij het wijzen van dit vonnis is opgetreden en biedt hij partijen daarvoor excuses aan.
3.2 De kantonrechter stelt in zijn algemeenheid voorop dat een onverwijlde opzegging (art. 7:677 BW) niet lichtvaardig mag worden opgevat en kritisch dient te worden getoetst, waarbij in beginsel op de werkgever - hier: [gedaagde partij] - de stel- en bewijslast rust ter zake van de voor een dergelijke uitzonderlijke opzegging aangevoerde gronden, zulks met inachtneming van hetgeen daaromtrent krachtens het hier toepasselijke artikel 7:678 BW en de daarop stoelende jurisprudentie formeel en materieel heeft te gelden.
3.3 Het debat tussen partijen spitst zich met name toe op de deugdelijkheid van de door [gedaagde partij] in haar brief van 24 oktober 2007 (exploot prod. 4) genoemde en door haar als dringend aangemerkte reden(en), te weten:
1) het niet-nakomen van de afspraak "dat u tenminste 1/3 van uw werktijd dient te besteden aan het onderhouden en uitbouwen van contacten met bestaande klanten", waarbij - naar de kantonrechter begrijpt - een rol speelt dat "bij navraag bij vijf van de klanten duidelijk is geworden dat u niet op bezoek bent geweest";
2) de omstandigheid "dat u ([eisende partij], Ktr.) tijdens werktijd (vooral) bezig bent geweest met bedrijfsactiviteiten voor het ICT bedrijf van uw echtgenote in weerwil van afspraken hieromtrent", hetgeen is vastgesteld "bij het nazien van de sms- berichten in de mobiele telefoon".
Op grond van het bovenstaande stelt [gedaagde partij] zich op het standpunt dat [eisende partij] grove-lijk de plichten heeft verontachtzaamd die de arbeidsovereenkomst hem oplegde (art. 7:668 lid 2 sub k BW, zie ook exploot prod. 4).
3.4 Het eerste argument dat door [gedaagde partij] is aangevoerd, omvat - naar de kantonrechter begrijpt - in feite twee elementen. Ten eerste zou [eisende partij] minder bezoeken hebben afgelegd dan was afgesproken. Anders gezegd: hij zou op dat vlak fors tekort zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Het tweede element gaat verder, en kan niet anders worden begrepen dan dat [eisende partij] 'de kluit heeft belazerd'. [gedaagde partij] spreekt in dit verband van "ernstige bevindingen en helaas heeft u onvoldoende de op u geladen verdenkingen kunnen wegnemen". Dit valt te lezen in een brief van 22 oktober 2007 (exploot prod. 3), waarin [eisende partij] "per omgaande op non-actief" is gesteld. Uit die brief blijkt verder dat dit is gedaan in afwachting van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst "met wederzijds goedvinden", bij gebreke waarvan [gedaagde partij] aankondigde ontbinding "via reguliere weg" na te streven.
3.5 Uit de voornoemde brief in samenhang met de brief van 24 oktober 2007 blijken minst genomen twee dingen:
a) twee dagen vóór 24 oktober 2007 bestond kennelijk nog niet het voornemen om [eisende partij] op staande voet te ontslaan. [gedaagde partij] heeft daartoe eerst besloten "bij het nazien van de sms-berichten in de mobiele telefoon" die [eisende partij] naar aanleiding van de non-actiefstelling van 22 oktober 2007 had ingeleverd.
b) de kwestie van de bezoeken was op zichzelf blijkbaar onvoldoende voor [gedaagde partij] om tot een onverwijlde opzegging over te gaan. Anders gezegd: er was in de ogen van [gedaagde partij] in subjectief opzicht - toen in elk geval - geen sprake van een dringende reden.
De kernvraag luidt derhalve of de beide onder 3.3 weergegeven redenen in onderling ver-band en samenhang de onverwijlde opzegging kunnen rechtvaardigen. De kantonrechter wil wel aannemen dat [gedaagde partij] op 24 oktober 2007 de subjectieve opvatting was toegedaan dat sprake was van een (samenstel van) dringende reden(en), maar tevens zal moeten worden getoetst of die reden(en) ook in objectieve zin voldoende dringend was/waren.
3.6 De eerste ontslagreden - het (te geringe) aantal klantenbezoeken - komt de kantonrechter hoe dan ook te mager voor.
Ter adstructie verwijst [gedaagde partij] naar een door [eisende partij] geschreven 'accountplan' dat hij heeft vervaardigd "vijf weken na indiensttreding" (CvA sub 5 en prod. 3). Blijkens pagina 17 van dat plan gaat het om een 'doelstelling', waarbij aantallen bij de voorgenomen klantenbezoe-ken worden genoemd. Dat al "bij aanvang van het dienstverband" zou zijn afgesproken dat [eisende partij] minimaal eenderde van zijn werktijd aan klantenbezoeken zou dienen te besteden, blijkt in elk geval niet uit de schriftelijke arbeidsovereenkomst van 29 maart 2007 of uit de aanvulling daarop van 28 juni 2007 (exploot prod. 1 en 2). Erg relevant is dat hoe dan ook niet, nu in het later opgestelde accountplan van een 'doelstelling' en bijvoorbeeld niet van een minimaal verlangde prestatie wordt gesproken. Wel relevant is dat [gedaagde partij] weliswaar volhoudt dat zij [eisende partij] in augustus en september 2007 erop zou hebben aangesproken dat zijn werkzaamheden op het hier bedoelde vlak onvoldoende waren, maar dat dit nergens uit blijkt. Daarbij komt nog dat het enkele 'aanspreken' van een werknemer die nog maar enkele maanden in dienst is - nog daargelaten wat daaronder precies moet worden verstaan - nog niet op rechtstreeks falen wijst en daar hoogstens een aanzet voor kan leveren. Als [gedaagde partij] werkelijk meende dat [eisende partij] fundamenteel tekortschoot, had zij hem daarop niet alleen moeten 'aanspreken' maar hem ook op adequate wijze dienen aan te sturen en te ondersteunen, waarbij schriftelijke verslaglegging daarvan toch als eerste zeker in de rede had gelegen.
Het gaat - om het anders te formuleren - te ver om een nieuwe werknemer te willen afreke-nen naar aanleiding van een 'doelstelling' in een vijf weken na indiensttreding door deze geschreven 'accountplan', zonder dat op enigerlei wijze blijkt dat de werkgever moeite heeft gedaan om de werknemer een verbeterplan of verbetertraject aan te reiken.
Bij dit alles doet [gedaagde partij] haar geloofwaardigheid geen goed door het expliciete relaas van [eisende partij] omtrent een gesprek van 8 oktober 2007 (CvR sub 2) geheel onbesproken en onbetwist te laten. Volgens [eisende partij] "gaf" [gedaagde partij] bij dat gesprek "diverse malen aan zeer tevreden te zijn over de werkzaamheden van [eisende partij]". Dit zo zijnde is het invoelbaar dat het ontslag "zeer onverwachts voor [eisende partij]" kwam en kan (ook) de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat [gedaagde partij] meer in een opwelling heeft gehandeld dan dat zij op weloverwogen gronden heeft besloten om te trachten de arbeidsovereenkomst met [eisende partij] door onverwijlde opzegging te beëindigen.
Dat [eisende partij] doelbewust afspraken of bezoeken zou hebben gefingeerd, is niet aannemelijk geworden. De daarvoor noodzakelijke ondubbelzinnigheid ontbreekt.
3.7 Aan het door [gedaagde partij] gepresenteerde overzicht van sms-berichten kan naar het oordeel van de kantonrechter niet de overtuiging worden ontleend "dat [eisende partij] tijdens werktijd indringend bezig is geweest met bedrijfsactiviteiten voor het ICT-bedrijf van zijn echtgenote", zoals [gedaagde partij] bij antwoord sub 22 met zoveel woorden aanvoert. Uit het in productie 11 bij antwoord gegeven overzicht van 34 berichten in de periode 13 tot 22 oktober 2007 blijkt dat het initiatief in zestien gevallen van [eisende partij] is uitgegaan, waarvan achtmaal in de avonduren. In alle gevallen gaat het om korte en vaak triviale berichten, waaruit geenszins het beeld oprijst dat [eisende partij] zich onder werktijd in een relevante mate bezighield met andere zaken.
In combinatie met het feit dat deze sms-berichten alle dateren uit een kort tijdvak vlak vóór het ontslag, kan de kantonrechter zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat [gedaagde partij] dit punt er als het ware 'met de haren heeft bijgesleept' teneinde een ontslag op staande voet een schijn van aannemelijkheid/overtuigingskracht te geven.
3.8 Gelet op het vorenoverwogene zal duidelijk zijn dat de kantonrechter de door [gedaagde partij] aangedragen feiten volstrekt onvoldoende acht voor een opzegging van de arbeidsovereenkomst om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW. [eisende partij] heeft dan ook terecht (impliciet) een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging op de voet van artikel 9 BBA.
3.9 Ten aanzien van de vordering van [eisende partij] het volgende.
[gedaagde partij] heeft niet betwist dat, zo er een loonaanspraak is, deze de periode 1 oktober tot 24 december 2007 betreft onder aftrek van een reeds betaald (netto)bedrag van € 512,19. [eisende partij] vordert het 'netto equivalent', waarbij hij er kennelijk van uitgaat dat [gedaagde partij] voor de fiscale afdracht dient te zorgen. Mocht dat laatste op grond van fiscale wetgeving echter anders zijn, dan zal [eisende partij] het brutobedrag dienen te ontvangen en zelf met de fiscus moeten afrekenen. Het is aan partijen om dit uit te zoeken, de kantonrechter zal om die reden in het dictum van dit vonnis spreken van het [gedaagde partij] toekomende loon in bruto-bedragen.
Partijen twisten erover of [eisende partij] al dan niet reeds vakantiebijslag heeft ontvangen over de periode juni tot 24 december 2007. Volgens [gedaagde partij] is dat wél het geval, maar het door haar over die periode genoemde bedrag van € 960,18 kan de kantonrechter, uitgaande van een percentage van acht en een vast brutoloon van € 3.250,-, niet plaatsen. Partijen moeten dat zelf kunnen uitzoeken. In het dictum zal geen concreet bedrag worden genoemd.
De kantonrechter acht op grond van hetgeen boven is overwogen termen aanwezig om over het loon met vakantiebijslag de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe te kennen van 50%.
De vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten is door [gedaagde partij] gemotiveerd weersproken, waartegen [eisende partij] niets meer heeft ingebracht. Dit deel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
Bij een separate verklaring van recht heeft [eisende partij] geen belang daar deze niet meer relevant is in verband met hetgeen overigens wordt geoordeeld.
3.10 Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde partij] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen:
a) het met [eisende partij] overeengekomen (bruto)loon over het tijdvak 1 oktober tot 24 december 2007, onder aftrek van hetgeen reeds is betaald en te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 50%;
b) de met [eisende partij] overeengekomen vakantiebijslag over het met hem overeenge- komen (bruto)loon over het tijdvak 1 juni tot 24 december 2007, onder aftrek van hetgeen reeds is betaald en te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 50%.
Veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot aan deze uitspraak begroot op € 85,44 kosten exploot van dagvaarding, € 201,- vastrecht en een bedrag van € 500,- salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
MC