ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ8245

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340202 CV EXPL 09-3117
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 september 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eisende partij) en een ex-werknemer (gedaagde partij). De eisende partij vorderde een bedrag van € 740,32 aan onverschuldigde betaling van de gedaagde partij, die betwistte dat hij in verzuim was en dat de deurwaarder op een onredelijke manier was ingeschakeld. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij niet had betwist dat hij het bedrag verschuldigd was, maar dat er geen sprake was van verzuim eerder dan de datum van dagvaarding. De rechtbank wees de nevenvorderingen van de eisende partij, zoals wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, af omdat er geen verzuim was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij na dagvaarding het openstaande bedrag had betaald, waardoor de resterende vordering van de eisende partij werd afgewezen. De gedaagde partij werd wel veroordeeld tot betaling van een deel van de proceskosten aan de zijde van de eisende partij, die in totaal op € 168,10 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer: 340202 CV EXPL 09-3117
vonnis van 2 september 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap [eisende partij],
gevestigd en kantoorhoudend te [woonplaats],
verder ook te noemen: [eisende partij],
eisende partij,
gemachtigde: P.M.F. Otten, deurwaarder te Heerlen
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [woonplaats],
verder ook te noemen: [gedaagde partij],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eisende partij] heeft bij dagvaarding van 23 juni 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde partij] en heeft bij het exploot van dagvaarding zes producties in fotokopievorm mee betekend .
Ter eerst dienende datum, 8 juli 2009, heeft [eisende partij] haar vordering bij akte verminderd.
[gedaagde partij] heeft, na gevraagd en verkregen uitstel, schriftelijk geantwoord bij niet-ondertekende, doch desondanks aan hem toegerekende brief.
Hierna is - in verband met inhoud en strekking van het antwoord - uitspraak bepaald.
MOTIVERING
[eisende partij] vorderde aanvankelijk de veroordeling van [gedaagde partij] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 570,24 aan hoofdsom, vervallen rente en ‘incassokosten’, te vermeerderen met (verdere) wettelijke rente over het saldo vanaf de datum van dagvaarding.
Bij akte d.d. 8 juli 2009 is de oorspronkelijke vordering, waarop reeds eerder een in betaling ontvangen bedrag van € 350,= in mindering was gebracht, verminderd met een eerst na dagvaarding ontvangen bedrag van € 390,32.
[eisende partij] beroept zich voor deze vordering(en) op onverschuldigde betaling ten belope van
€ 740,32, op verzuim aan de zijde van [gedaagde partij] dat (wegens zijn ‘kwade trouw’) zonder ingebrekestelling is ingetreden (artikel 6:205 BW) en op herhaalde pogingen om buiten rechte tot inning van de vordering te geraken, zodat kosten zijn gemaakt die zich voor vergoeding lenen naar het gebruikelijke forfaitaire tarief (in casu € 150,= zonder btw).
Aan vervallen rente was in het oorspronkelijk gevorderde bedrag reeds € 29,92 verwerkt.
Eerst uit het antwoord (en ten dele uit de zesde, namens [eisende partij] in het exploot zelf op dit punt niet toegelichte productie) kan worden afgeleid dat de onverschuldigde betaling ziet op een inmiddels beëindigde arbeidsovereenkomst die tot 1 september 2008 tussen partijen heeft bestaan en in het kader waarvan aan het einde een looncorrectie heeft plaatsgevonden.
Tussen de regels van zijn antwoord door betwist [gedaagde partij] dat hij ‘te kwader trouw’ was, omdat hij veronderstelde dat de per 1 september 2008 ontvangen som (waarvan de precieze omvang niet genoemd is) correct was en dat met de (eind)betaling tevens al zijn overuren voldaan werden. Sterker nog: hij klaagt erover dat hij die ‘overuren’ nog steeds niet betaald heeft gekregen. Desondanks betwist [gedaagde partij] niet dat hij het totale bedrag aan ‘correctie’ dat [eisende partij] op enig moment (na 1 september 2008, althans na de betaling over augustus 2008) heeft toegepast, te weten € 740,32, aan [eisende partij] verschuldigd is/was. Daartoe verwijst hij naar een afspraak met [eisende partij] over geleidelijke terugbetaling, waarbij zowel zijn verhuizing als zijn nieuwe bestaan als zelfstandige met onregelmatige inkomsten complicerend gewerkt heeft. [gedaagde partij] acht het in het licht van de met [eisende partij] gemaakte afspraken niet reëel dat daarna ‘opeens een deurwaarder op de stoep’ stond. Hij vraagt ter zake om een rechterlijk oordeel.
de beoordeling
Mede uit overwegingen van proceseconomie en ter bezuiniging op de post proceskosten is in verband met de inhoud van exploot en antwoord reeds terstond vonnis bepaald.
Het exploot van 23 juni 2009 voldoet niet aan de ingevolge de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van rechtsvordering te stellen eisen van volledigheid, duidelijkheid en waarheid.
[eisende partij] licht in het geheel niet toe waarin de onverschuldigde betaling heeft bestaan. Zij laat zelfs onvermeld dat er een arbeidsrelatie tussen partijen heeft bestaan en dat deze per saldo geculmineerd is in een ‘looncorrectie’. Evenmin is uitgelegd hoe die ‘correctie’ is berekend, of en waarom het loon (volledig) onverschuldigd was, waarom [gedaagde partij] het bedrag (bruto of netto?) in volle omvang voor zijn rekening dient te nemen, en waarin dan wel de impliciet
- slechts via verwijzing in het exploot naar artikel 6:205 BW - veronderstelde ‘kwade trouw’ van [gedaagde partij] zou hebben bestaan. De enige link die het exploot verschaft, is de verder niet uitgelegde verwijzing naar een afspraak over terugbetaling (‘betalingsregeling’) met [gedaagde partij] en/of diens echtgenote die op 18 november 2009 (uiteraard bedoeld: 2008) zou zijn gemaakt. De verwijzing naar productie 6 is niet voorzien van de vereiste uitleg in het exploot zelf.
Omdat [gedaagde partij] echter niet betwist dat hij gehouden was het gehele bedrag van € 740,32 (netto kennelijk) dat in de berekening van [eisende partij] als onverschuldigd was geboekstaafd, terug te betalen, heeft de kantonrechter zich daarnaar te voegen en dient nader onderzoek naar de gerechtvaardigdheid van de claim (naar grondslag en beloop) achterwege te blijven. Dit geldt echter niet voor de in de vordering verwerkte bijkomende posten rente en kosten. [gedaagde partij] acht het immers niet reëel dat [eisende partij] hem een deurwaarder op het dak heeft gestuurd. Mede omdat [eisende partij] en zijn gemachtigde zich er zo makkelijk van afmaken, is er alle aanleiding daarom eens wat kritischer te kijken naar de veronderstellingen achter de vordering en dan vooral waar daarin rente- en kostenposten verwerkt zijn. Weliswaar merkt [eisende partij] het geheel van de resterende vordering als hoofdsom aan, maar dit is een gevolg van toepassing van artikel 6:44 BW, omdat in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten en vervallen rente bij voorrang verrekend zijn met door [gedaagde partij] op verschillende momenten verrichte betalingen.
De kantonrechter volgt niet de redenering van [eisende partij] dat in het onderhavige geval van terugvordering van (een deel van) een verrichte loonbetaling verzuim aan de zijde van [gedaagde partij] van rechtswege is ingetreden. [eisende partij] heeft op geen enkele manier waargemaakt dat bij [gedaagde partij] sprake is van kwade trouw, nog daargelaten dat met een simpele verwijzing naar een wetsartikel zelfs aan de gemotiveerde stelplicht ten aanzien van de aanwezigheid van zulke ‘kwade trouw’ niet voldaan is. Kennelijk heeft [gedaagde partij] al vrij snel nadat hij daarover door [eisende partij] benaderd is, erkend (misschien zelfs wel zonder dat hij daartoe op feitelijke en juridische gronden gehouden was) dat hij het volle geclaimde bedrag van € 740.32 diende terug te betalen. Uit de correspondentie die [eisende partij] zonder toereikende toelichting bij het exploot mee heeft doen betekenen, kan worden afgeleid dat [gedaagde partij] van goede wil was en zelfs toezeggingen tot betaling in termijnen heeft gedaan. Bij gebreke van kwade trouw aan [gedaagde partij] zijde moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde partij] eerst in verzuim kon komen door een duidelijke - en als zodanig te presenteren - daad van ingebrekestelling. [eisende partij] heeft zich echter, zelfs in subsidiaire vorm, niet op een alternatieve verzuimdatum en verzuimgrond beroepen, zodat eerst per datum dagvaarding van alsnog ingetreden verzuim kan en mag worden uitgegaan.
Uit voorgaande overweging vloeit voort dat geen sprake kan zijn van verschuldigdheid van rente eerder dan vanaf 23 juni 2009 noch van voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke kosten. Wat die kosten betreft, heeft te gelden dat zelfs als [eisende partij] gemachtigde aannemelijk zou maken dat hijzelf en zijn cliënte inspanningen hebben verricht, daarmee wellicht wel aanwijzingen zouden worden geleverd voor het ontstaan van kosten in een redelijke omvang, maar dat zijn dan wel kosten waarvoor een redelijke noodzaak ontbrak zolang zelfs van expliciet gesteld en beargumenteerd verzuim geen sprake was. Dit betekent dat de posten vervallen rente ad € 29,92 en (vergoeding van) incassokosten ad € 150,= niet voor toewijzing in aanmerking komen. De resterende vordering wordt dus in haar geheel afgewezen. Omdat vaststaat dat [gedaagde partij] eerst na dagvaarding het bedrag van € 390,32 betaalde dat nog aan hoofdsom openstond, is [eisende partij] niet zonder enige noodzaak gaan procederen. [gedaagde partij] dient derhalve op zijn minst voor een deel de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] te vergoeden. De kantonrechter zal dit deel, in het licht van hetgeen hierboven is overwogen en beslist, beperken tot de kosten van dagvaarding en vastrecht.
BESLISSING
Verstaat dat [gedaagde partij] na dagvaarding geheel heeft voldaan aan hetgeen hij verschuldigd was, zodat hetgeen [eisende partij] na vermindering van eis thans nog vordert, wordt afgewezen.
Veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van een gedeelte van de aan de zijde van [eisende partij] gevallen proceskosten, tot de datum van dit vonnis begroot op € 78,10 aan kosten exploot en € 90,= aan vastrecht, maakt in totaal € 168,10.
Verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.