ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0083

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
325340 CV EXPL 09-941
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering inzake niet-betaalde ziektekostenverzekeringspremies met beperkte rentevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 7 oktober 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Coöperatie VGZ-IZA-TRIAS-GROEP U.A. (hierna: VGZ) en een gedaagde partij. VGZ vorderde betaling van achterstallige ziektekostenverzekeringspremies van de gedaagde, die volgens VGZ een overeenkomst van basisziektekostenverzekering had gesloten. De vordering betrof een bedrag van € 2.431,02, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 november 2008 premies verschuldigd was aan VGZ, en dat deze premies niet waren voldaan. De rechtbank heeft de hoofdsom van € 2.074,02 toegewezen, maar de gevorderde rente slechts vanaf 18 december 2008, omdat de gedaagde pas op die datum in verzuim was geraakt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat deze kosten zijn gemaakt ter voorbereiding van de procedure en niet zijn ontstaan in een periode waarin de gedaagde in verzuim was. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 600,98, inclusief een bedrag voor het salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 325340 CV EXPL 09-941
typ: MO
vonnis van 12 augustus 2009
in de zaak van
COÖPERATIE VGZ-IZA-TRIAS-GROEP U.A.,
statutair gevestigd te Nijmegen (exploot) of Gorinchem (repliek),
eisende partij,
hierna te noemen VGZ,
gemachtigde: T.V.S. Broekhuijse, werkzaam bij Inkasso Unie B.V. te Eindhoven,
rolgemachtigden: mr. A.L.B. Hundscheidt en F.H.M. Bazuin, deurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres]1,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. A.M.H.E.G. Lemmens, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
VGZ heeft bij dagvaarding van 10 februari 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
[gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord onder overlegging van drie producties.
VGZ heeft daarop voor repliek geconcludeerd onder toevoeging van negen (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] heeft vervolgens voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert VGZ de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag ad € 2.431,02, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.074,02 vanaf de eerste dag van elke respectieve premiemaand waarvan VGZ thans betaling vordert, althans vanaf de dag van dagvaarding, telkens tot de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 2.074,02 hoofdsom (achterstallige premie ziektekostenverzekering)
€ 357,00 (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten inclusief btw.
VGZ baseert haar vordering allereerst op de stelling dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van basisziektekostenverzekering heeft gesloten. VGZ stelt dat [gedaagde] op grond van voormelde overeenkomst nog premiegelden over de periode 1 januari 2006 tot en met
30 november 2008 tot een bedrag van € 2.074,02 verschuldigd is. Omdat betaling van voormeld bedrag uitbleef, heeft VGZ [gedaagde] diverse malen aangemaand en gesommeerd. Wegens deze werkzaamheden vordert VGZ vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
[gedaagde] ontkent bij conclusie van antwoord niet dat zij een overeenkomst ter zake een basisziektekostenverzekering met VGZ heeft gesloten. Sterker nog: uit de producties behorende bij de conclusie van antwoord blijkt dat [gedaagde] een dergelijke overeenkomst met VGZ heeft gesloten. [gedaagde] merkt wel op dat in het exploot van dagvaarding wordt gesteld dat de premiegelden vanaf 1 januari 2006 niet meer zijn betaald, terwijl in een brief van VGZ van 29 april 2009 (bedoeld zal zijn: 5 mei 2009) aan de gemachtigde van [gedaagde] is geschreven dat de premie voor het laatst door de gemeente in december 2006 is betaald. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, omdat VGZ, ondanks herhaald verzoek van de zijde van [gedaagde], heeft verzuimd om meer inlichtingen omtrent de premieachterstand te verschaffen.
Bij conclusie van repliek corrigeert VGZ haar oorspronkelijke stellingname aldus dat de onderhavige vordering betrekking heeft op niet-betaalde premies over de periode 1 januari 2007 tot en met november 2008. De premies die verschuldigd waren over het gehele jaar 2006, zijn door de gemeente Maastricht voldaan. VGZ merkt bovendien op dat de begeleidster van [gedaagde], mevrouw [begeleidster], te kennen heeft gegeven dat zij verwachtte (en zou adviseren) dat de ingeschakelde advocaat geen verweer zou voeren. Volgens mevrouw [begeleidster] was er immers geen reden om verweer te voeren en moest er gewoon betaald worden. Ten aanzien van het verweer betreffende de buitengerechtelijke kosten merkt VGZ op dat zij [gedaagde] diverse malen heeft aangemaand en gesommeerd om de verschuldigde premie te betalen en zij specificeert de incassopogingen, onder verwijzing naar producties. [gedaagde] heeft na deze aanmaningen en sommaties noch enige premie betaald, noch contact opgenomen met VGZ teneinde informatie op te vragen.
Bij conclusie van dupliek refereert [gedaagde] zich voor wat betreft de hoofdsom van de vordering aan het oordeel van de kantonrechter. Voor wat betreft de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten handhaaft [gedaagde] haar standpunt. [gedaagde] voert verder aan dat VGZ niet is ingegaan op de mededeling van [gedaagde] dat er een regeling getroffen diende te worden via haar schuldbemiddelaar. Daarnaast is [gedaagde] van mening dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de uitspraken van haar “life-coach”, mevrouw [begeleidster], nu deze laatste niet namens [gedaagde] in de procedure optreedt. [gedaagde] merkt hierbij op dat de uitspraken van mevrouw [begeleidster] betrekking hebben op de openstaande premiebedragen vanaf 30 november 2008.
Vaststaat dat [gedaagde] over de periode 1 januari 2007 tot en met 30 november 2008 ziektekostenverzekeringspremies verschuldigd is aan VGZ. Het staat ook vast dat [gedaagde] deze premies niet heeft voldaan, terwijl de omvang van de aldus ontstane schuld
(€ 2.074,02) niet betwist wordt. Het hoofdonderdeel van de vordering zal derhalve worden toegewezen.
De vordering betreffende de rente zal worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente slechts vanaf 18 december 2008 toewijsbaar is, nu uit productie 5a behorende bij de conclusie van repliek en de daarop in dezelfde conclusie gegeven toelichting blijkt dat [gedaagde] acht dagen na de verzenddatum van een sommatie d.d.
10 december 2008 krachtens ingebrekestelling in verzuim is geraakt. Van een eerdere concrete verzuimdatum is niet gebleken. VGZ heeft nagelaten dienaangaande een betoog te ontwikkelen waaruit valt af te leiden dat en waarop op een datum eerder dan 18 december 2008 (ten aanzien van het geheel of ten aanzien van onderdelen van de gevorderde hoofdsom) sprake is van wettelijk verzuim.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal in verband hiermee worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de gestelde activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 1 aanhef en onder c BW. Voor zover op de brief van 10 december 2008 nog activiteiten van Inkasso Unie zijn gevolgd, dienen deze gekwalificeerd te worden als betrekking hebbend op voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Dergelijke werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende kosten vallen onder het bereik van artikel 241 Rv. en dienen via de artikelen 237 tot en met 240 Rv. tot uitdrukking te komen in de beslissing omtrent toedeling van de proceskosten.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van VGZ gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen bewijs van kwijting een bedrag te voldoen
€ 2.074,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2008 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 600,98, waaronder een bedrag van € 300,- aan salaris van de gemachtigde(n).
Wijst het anders of meer gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.