ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0193

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
334249 CV EXPL 09-2254
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onvoldoende onderbouwing van cessie en onredelijk bezwarend beding

In deze zaak heeft Lindorff Purchase B.V., voorheen Transfair Purchase B.V., een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens onbetaalde abonnementskosten na ontbinding van een overeenkomst met T-Mobile Netherlands B.V. De gedaagde partij had een overeenkomst gesloten voor het gebruik van het mobiele telecommunicatienetwerk van T-Mobile, maar is in gebreke gebleven met betalingen. Lindorff stelt dat T-Mobile haar vordering op 8 maart 2007 aan haar heeft gecedeerd, maar de gedaagde partij betwist de onderbouwing van deze cessie. De kantonrechter oordeelt dat Lindorff niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de cessie en dat de vordering onredelijk bezwarend is, omdat de kosten na ontbinding van de overeenkomst niet zijn gespecificeerd. De rechter wijst de vordering af en veroordeelt Lindorff tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde partij. Het vonnis is gewezen op 14 oktober 2009 door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 334249 CV EXPL 2254-09
typ: RW
vonnis van 14 oktober 2009
in de zaak van
Lindorff Purchase B.V., voorheen genaamd Transfair Purchase B.V.,
statutair gevestigd te Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen Lindorff,
gemachtigde: J.A.P.M. Kerckhoffs, deurwaarder te Sittard-Geleen,
tegen
[gedaagde partij],
wonend te [adres]
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde partij],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Partijen hebben de volgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding van 27 april 2009 met een productie;
- conclusie van antwoord met producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
Lindorff vordert [gedaagde partij] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen om aan Lindorff te betalen een bedrag van € 1.245,34, vermeerderd met de overeengekomen rente naar 1% per maand over een bedrag van € 799,44 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde partij] in de kosten van dit geding.
Lindorff voert ter onderbouwing van haar vordering het volgende aan.
T-Mobile Netherlands B.V. (hierna: T-Mobile) heeft haar vordering op 8 maart 2007 aan Lindorff verkocht en gecedeerd. Van deze cessie is [gedaagde partij] schriftelijk in kennis gesteld.
[gedaagde partij] had op 21 november 2005 een overeenkomst met T-Mobile gesloten voor het gebruik van het mobiele telecommunicatienetwerk van T-Mobile. T-Mobile heeft aan [gedaagde partij] een mobiele communicatie-aansluiting en een telefoonnummer ter beschikking gesteld. Daarnaast is aan [gedaagde partij] een abonnement en een SIM-kaart verschaft. Op grond van de volgens Lindorff toepasselijke algemene voorwaarden was [gedaagde partij] verplicht de haar op grond van voornoemde overeenkomst gefactureerde bedragen te voldoen binnen de op de factuur gestelde termijn. Per 10 augustus 2006 is [gedaagde partij] dienaangaande in gebreke gebleven, op grond waarvan zij vanaf die datum de overeengekomen rente naar 1% per maand verschuldigd is ingevolge de algemene voorwaarden. T-Mobile heeft op 27 november 2006 de door haar aan [gedaagde partij] aangeboden diensten “buitengebruik” gesteld. Lindorff stelt dat T-Mobile daartoe krachtens de algemene voorwaarden bevoegd is in geval van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Omdat [gedaagde partij], ondanks aanmaning, niet binnen een termijn van veertien dagen na buitengebruikstelling heeft voldaan aan de contractuele betalingsverplichting, heeft T-Mobile na afloop van die termijn de overeenkomst op grond van de algemene voorwaarden ontbonden. Naast (vergoeding van) achterstallige abonnements- en gesprekskosten vordert Lindorff tevens (vergoeding van) de nog te vervallen abonnementskosten voor de “lopende contractsperiode” wegens geleden schade in de vorm van gederfde inkomsten ten gevolge van het voortijdig ontbinden van de overeenkomst. Deze kosten is [gedaagde partij] volgens Lindorff verschuldigd op grond van artikel 6:74 BW. In totaal vordert Lindorff als hoofdsom op grond van het voorgaande een bedrag van € 799,44. Daarnaast vordert zij vergoeding van de incassokosten ad € 178,50 en betaling van de contractuele rente naar 1% per maand vanaf 10 augustus 2006, tot 10 januari 2009 berekend op een bedrag van € 267,40.
Bij antwoord stelt [gedaagde partij] dat zij “deze betaling” al heeft gedaan. Zij stelt, verwijzend naar door haar overgelegde producties, dat zij een betaling van € 598,82 kan bewijzen. Het resterende bedrag heeft zij “via het postkantoor” betaald. De kwitantie van die betaling is zij tijdens haar verhuizing kwijtgeraakt. [gedaagde partij] trekt de door Lindorff gestelde incassowerkzaamheden in twijfel. Ten slotte voert zij aan dat, mocht zij het gevorderde bedrag moeten betalen, zij graag in maandelijkse termijnen van € 50,00 zou willen terugbetalen omdat zij een hoger bedrag niet kan opbrengen.
In haar conclusie van repliek stelt Lindorff dat door een juridische splitsing op 30 september 2006 van Lindorff B.V. (voorheen genaamd Transfair B.V.) de onderhavige vordering van rechtswege is overgegaan van Transfair B.V. naar Transfair Purchase B.V. Transfair Purchase B.V. is volgens Lindorff derhalve thans de rechthebbende ten aanzien van de onderhavige vordering.
Lindorff erkent betalingen tot een bedrag van € 597,92 te hebben ontvangen van [gedaagde partij], maar die betalingen hebben volgens Lindorff betrekking op een ander dossier van [gedaagde partij]. De vordering in dat dossier, met dossiernummer M12204836, heeft [gedaagde partij] inderdaad volledig betaald. De thans aan de orde zijnde vordering heeft echter betrekking op dossiernummer M13530835. [gedaagde partij] heeft ten aanzien van die vordering echter geen betaling verricht, zo stelt Lindorff.
Bij dupliek heeft [gedaagde partij] haar stellingen gehandhaafd.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
[gedaagde partij] heeft op 21 november 2005 een overeenkomst met T-Mobile gesloten voor het gebruik van het mobiele telecommunicatienetwerk van T-Mobile. T-Mobile heeft aan [gedaagde partij] een mobiele communicatie-aansluiting en een telefoonnummer ter beschikking gesteld. Vanaf 10 augustus 2006 heeft [gedaagde partij] niet voldaan aan haar uit die overeenkomst voortvloeiende betalingsverpliching jegens T-Mobile. T-Mobile heeft met ingang van 27 november 2006 de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst opgeschort. T-Mobile heeft vervolgens, veertien dagen later, de overeenkomst met [gedaagde partij] ontbonden.
De thans in het geding zijnde vordering is ingesteld door Lindorff. Lindorff stelt in eerste instantie dat zij door verkoop en cessie op 8 maart 2007 rechthebbende is geworden van de vordering. Vervolgens legt zij bij dupliek uit dat door een juridische splitsing van Lindorff B.V. (voorheen Transfair B.V. genaamd) op 30 september 2006 de vordering van rechtswege is overgegaan op Transfair Purchase B.V. Deze stellingnamen vallen wegens innerlijke tegenstrijdigheid niet te volgen. Als de rechten (of de vordering) immers op 30 september 2006 reeds zijn (is) overgegaan op Transfair Purchase B.V. kan niet worden volgehouden dat Lindorff (voorheen Transfair Purchase B.V. genaamd) op 8 maart 2007 door verkoop en cessie van T-Mobile aan haar, rechthebbende van de vordering is geworden. De verkoop en cessie van de rechten met T-Mobile als vervreemder heeft dan kennelijk op een eerder tijdstip dan 8 maart 2007 plaatsgevonden en aan een ander dan Lindorff. Van latere overdracht van die ander aan Lindorff is niet gebleken en daaromtrent is ook niets gesteld. Wegens deze onduidelijkheid omtrent de vraag op grond waarvan en op welke datum Lindorff dan wel een andere rechtspersoon als (uiteindelijke) verkrijger van de onderhavige rechten (vordering) moet worden aangemerkt, dient de vordering te worden afgewezen.
Wellicht ten overvloede wordt nog als volgt overwogen.
De vordering van Lindorff valt voor wat betreft de hoofdsom in wezen uiteen in twee onderdelen. Enerzijds vordert Lindorff betaling van de door [gedaagde partij] verschuldigde kosten inzake “het gebruik van het mobiele telefoonnetwerk” en anderzijds vordert zij betaling van een bedrag gelijk aan de schade ten gevolge van de ontbinding, welke schade zij stelt op “de nog te vervallen abonnementskosten van de lopende contractsperiode”.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de hoofdsom moet worden vastgesteld dat Lindorff heeft verzuimd een kopie van volgens haar toepasselijke algemene voorwaarden over te leggen. Als al zou moeten worden aangenomen dat daarin een beding is opgenomen op grond waarvan [gedaagde partij] na ontbinding van de overeenkomst de (alle) resterende abonnementstermijnen verschuldigd is, dan dient de kantonrechter ingevolge jurisprudentie van het Hof van Justitie ambtshalve te toetsen of dat beding onredelijk bezwarend is. Deze komt daarbij tot het oordeel dat het litigieuze beding, voor zover Lindorff (T-Mobile) de te vorderen schadevergoeding op grond van dat beding gelijkstelt aan de nog te betalen abonnementskosten over de resterende duur van de bedongen contractsperiode, onredelijk bezwarend moet worden geacht. De ontbinding van de overeenkomst brengt immers ook een besparing van kosten met zich mee. Lindorff geeft geen inzicht in aard en omvang van een dergelijke kostenbesparing.
Dit deel van de hoofdsom is bovendien gebrekkig onderbouwd, nu Lindorff heeft nagelaten te stellen over welke periode het gaat en welk bedrag [gedaagde partij] dienaangaande haar inziens verschuldigd is.
Dat [gedaagde partij] abonnements- en gesprekskosten verschuldigd is tot de datum van ontbinding van de overeenkomst, staat wel vast. Omdat Lindorff heeft verzuimd nader te specificeren hoe de hoofdsom is opgebouwd, kan evenwel niet vastgesteld worden om welk bedrag het gaat. Ook dat deel van de hoofdsom kan derhalve niet worden toegewezen.
Gelet op de afwijzing van de hoofdsom, zullen de meegevorderde posten eveneens worden afgewezen. In het licht van het voorgaande behoeft niet te worden ingegaan op hetgeen partijen verder over en weer hebben aangevoerd.
Als de volledig in het ongelijk gestelde partij zal Lindorff in de kosten worden verwezen.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Lindorff tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 25,00 aan kosten van verlet en correspondentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.