ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0370

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
326579 CV EXPL 09-1167
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over loonbetaling en toepasselijkheid cao-bepalingen in arbeidsovereenkomst van een poetsvrouw

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht is behandeld, heeft een poetsvrouw een vordering ingesteld tegen haar werkgever, een vennootschap onder firma, met betrekking tot de doorbetaling van haar loon tijdens haar ziekte. De eiseres, die sinds 1 augustus 2007 in dienst was, was sinds 21 februari 2007 arbeidsongeschikt door ziekte. De eiseres beroept zich op de toepasselijkheid van de Horeca CAO, die volgens haar voorschriften bevat over de hoogte van het loon en de percentages voor doorbetaling tijdens ziekte. De gedaagde partij heeft echter betwist dat de cao van toepassing is en heeft zich beroepen op een eerder vonnis in kort geding, waarin een andere loonhoogte was vastgesteld.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de cao-bepalingen van toepassing zijn, ondanks het gebrek aan bewijs van de werkingssfeer van de cao. De rechter heeft de loonvorderingen van de eiseres toegewezen, maar de wettelijke verhoging gematigd, omdat de eiseres pas laat de loonhoogte aan de orde heeft gesteld. De vordering tot vergoeding van kosten voor een extern bureau is afgewezen, omdat deze kosten niet voldoende onderbouwd waren en tot de reguliere taken van de advocaat worden gerekend.

De rechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, inclusief een wettelijke verhoging, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2009.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer: 326579 CV EXPL 09-1167
toev. eis. 1EM0197
vonnis van 12 augustus 2009
in de zaak van
[eisende partij],
wonend te [woonplaats],
verder ook te noemen: [eisende partij],
eisende partij,
gemachtigde: mr.drs. A.L. van den Bergh, advocaat te Maastricht
tegen
de vennootschap onder firma [gedaagde partij],
gevestigd en zaakdoend te [woonplaats],
alsmede haar beide vennoten:
[vennoot 1],
wonend te [woonplaats],
en
[vennoot 2],
eveneens wonend te [woonplaats] (aan hetzelfde adres als [vennoot 1]),
gezamenlijk verder ook te noemen: [gedaagde partij],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.C.B. Breij, advocaat te Schinnen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eisende partij] heeft bij dagvaarding van 19 februari 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde partij] en heeft zich daarvoor tevens beroepen op een omvangrijk pakket bij het exploot van dagvaarding meebetekende producties, die onder tien nummers gebundeld zijn.
[gedaagde partij] heeft schriftelijk geantwoord zonder harerzijds producties over te leggen.
[eisende partij] heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd, waarna [gedaagde partij] het voortgezette debat - na herhaald uitstel - heeft afgerond met een conclusie van dupliek.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
a. het geschil
[eisende partij] vordert de veroordeling van [gedaagde partij] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - om aan haar achterstallig loon over het tijdvak 1 augustus 2007 tot en met 31 december 2008 te betalen op basis van een nettobedrag van € 2.923,22 (doch te voldoen in bruto vorm) met (maximale) wettelijke verhoging en met wettelijke rente over het geheel, alsmede om ingaande 1 januari 2009 periodieke maandloonbedragen van € 339,29 bruto te voldoen en om een bedrag van € 1.225,70 aan schadevergoeding te betalen (in verband met gemaakte kosten), alles onder verwijzing van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[eisende partij] beroept zich voor deze vordering(en) op de navolgende grondslag(en).
Krachtens (herhaalde) overgang van onderneming is [eisende partij] sedert 1 augustus 2007 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in loondienst van [gedaagde partij] als ‘poetsvrouw’ voor tien uur per week, zij het dat zij sedert 21 februari 2007 door ziekte verhinderd is geweest de bedongen arbeid te verrichten. Volgens [eisende partij] is op haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde partij] de “Horeca CAO” (bedoeld zal zijn de cao of collectieve arbeidsovereenkomst voor het horecabedrijf) van toepassing. Daaraan ontleent zij het volgens haar geldende voorschrift omtrent (gedeeltelijke) doorbetaling van loon naar wisselende percentages voor respectievelijk het eerste en het tweede ziektejaar. Zij doet tevens beroep op de cao voor de naar haar oordeel voorgeschreven loonhoogte, die niet overeenstemt met de bedragen die blijkens de ‘loonstrookjes’ (bedoeld is: loonspecificaties) door [gedaagde partij] gehanteerd worden. [eisende partij] zegt door ‘een extern bureau’ ([naam bureau]) een berekening te hebben ‘moeten’ laten maken van hetgeen haar volgens de cao toekwam. Zij baseert zich niet alleen op de uitkomsten daarvan, doch wenst ook de daarmee gemoeide kosten vergoed te hebben, neerkomend op een bedrag van € 1.225,70 inclusief btw. Die laatste post claimt zij wegens ‘toerekenbare tekortkoming’ van [gedaagde partij].
[gedaagde partij] verweert zich tegen de vordering(en) van [eisende partij], althans tegen de nevenvordering(en).
Zij stelt na het vonnis in kort geding van 11 april 2008 nooit buiten rechte voor de thans gevorderde nabetaling te zijn aangesproken of aangemaand en zegt niet bereid te zijn ‘alsnog betalingen te voldoen krachtens te weinig betaald salaris conform CAO’ (zoals gevorderd door [eisende partij]). [gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter reeds gesproken heeft (in de vorm van een vonnis in kort geding d.d. 11 april 2008) en dat ‘van een novum geen sprake’ is. [gedaagde partij] verwijt [eisende partij] misbruik van procesrecht en beroept zich subsidiair op rechtsverwerking dan wel strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat [eisende partij] zich eerder heeft vastgelegd op een haar toekomend (bruto equivalent van een) nettoloon van € 340,= . Het tijdverloop tussen het vonnis in kort geding en het aanhangig maken van een vordering ter zake achterstallig (cao)loon speelt in dit verband volgens haar ook een belangrijke rol. In elk geval moet dit alles er in de zienswijze van [gedaagde partij] toe leiden dat [eisende partij] geen recht kan doen gelden op wettelijke rente, op ‘de rente ex artikel 7:625 BW’ en op (vergoeding van) de kosten van een extern adviseur. Als deze posten al niet op nihil worden gesteld, dient er haars inziens matiging te worden toegepast.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
- [eisende partij] is op 1 april 1999 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van een van de rechtsvoorgang(st)ers van [gedaagde partij] en sedertdien onafgebroken in dienst gebleven, mettertijd of van de aanvang af op een contract voor onbepaalde duur, waarvan de precieze inhoud bij gebreke van enig daarop betrekking hebbend document in deze procedure onbekend is gebleven.
- Wel staat vast dat [eisende partij] de functie heeft vervuld van ‘poetsvrouw’ of interieurverzorgster, dat zij (laatstelijk) voor tien uur per week werd ingezet en dat zij zich op 21 februari 2007 heeft ziek gemeld en sedertdien wegens ziekte arbeidsongeschikt is geweest / gebleven.
- Het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft bij beslissing van 18 november 2008 aan [eisende partij] doen weten dat haar aanvraag WIA-uitkering werd opgeschort in verband met toepassing van een sanctie ten opzichte van de werkgever ([gedaagde partij]), voor wie de verplichting tot loondoorbetaling verlengd is tot 18 februari 2010 wegens het niet-nakomen van verplichtingen tot re-integratie.
- Partijen gaan er impliciet van uit dat [eisende partij] ook in de loop van deze gerechtelijke procedure niet zodanig hersteld en/of gere-integreerd is, dat zij haar arbeid of passende andere arbeid in dienst van [gedaagde partij] zou kunnen hervatten. [eisende partij] heeft daartoe ook geen concreet verlangen geuit of eis ingesteld.
- Bij vonnis van 11 april 2008 heeft de voorzieningenrechter te Maastricht [gedaagde partij] (bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad) ingaande augustus 2007 onder meer veroordeeld tot loonbetaling op basis van een percentage van 95 (ingaande maart 2008 van 75) en te herrekenen naar brutobedragen die uitgaan van een maandelijks nettobedrag van € 340,=.
- [gedaagde partij] heeft ter uitvoering van dit vonnis betalingen verricht in mei 2008 en augustus 2008, na eerder in april 2008 ook al een fors bedrag aan [eisende partij] te hebben voldaan.
c. de beoordeling
Partijen gaan kennelijk (bij nader inzien / alsnog) beide uit van integrale toepasselijkheid van de door geen van beide integraal overgelegde of op onderdelen geciteerde cao voor het horecabedrijf op haar rechtsverhouding, hoewel [eisende partij] met geen woord heeft aangeduid waarop die veronderstelde toepasselijkheid stoelt. Zo heeft [eisende partij] niets gezegd omtrent de werkingssfeer van deze cao in relatie tot enerzijds de aard van de bedrijvigheid van werkgeefster en anderzijds de door de werkneemster uitgeoefende werkzaamheden en evenmin over de vraag of [gedaagde partij] én [eisende partij] door lidmaatschap van cao-sluitende partijen rechtstreeks gebonden zijn aan deze cao respectievelijk rechten daaruit geldend kunnen maken. Partijen ontgaan aldus een aantal niet direct te beantwoorden vragen. Om een voorbeeld te noemen: een ongebonden werknemer (die geen lid is van een vakbond met welke de cao is aangegaan), kan in beginsel geen vordering in rechte instellen tot nakoming van enigerlei cao-bepaling, zelfs als zijn werkgever op de voet van artikel 14 Wcao tegenover de cao-sluitende partijen zelf gehouden is ook aan die ongebonden werknemer arbeidsvoorwaarden aan te bieden die conform de cao zijn. Dit ligt anders met betrekking tot die bepalingen in de cao die gedurende een bepaalde periode algemeen verbindend zijn verklaard, maar ook omtrent een dergelijke algemeenverbindendverklaring en de periode waarvoor deze geldt of gold, heeft [eisende partij] niets gesteld. Ten slotte is geen arbeidscontract overgelegd noch zijn elementen van een dergelijk contract aangeduid waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de cao door incorporatie deel is gaan uitmaken van de condities waaronder de arbeid in dienst van [gedaagde partij] door [eisende partij] werd of diende te worden verricht. In weerwil van een dergelijk evident tekort in de naleving van de gemotiveerde stelplicht van [eisende partij], zal de kantonrechter voor dit geding - wegens het uitblijven van iedere tegenspraak van [gedaagde partij] op dit punt - van de beweerde toepasselijkheid van relevant geachte cao-voorschriften over de volle duur van de arbeidsovereenkomst uitgaan.
Eveneens moet bij gebrek aan tegenspraak worden uitgegaan van de juiste toepassing van dergelijke (naar concrete inhoud niet overgelegde of zelfs maar toegelichte) voorschriften.
Dit impliceert - wat [gedaagde partij] daar ook tegen poogt in te brengen - dat het [eisende partij] ook ten volle vrijstond om, na aanvankelijk in kort geding de cao voor wat betreft de loonhoogte buiten beschouwing te hebben gelaten, in een bodemprocedure alsnog toepassing van de loonvoorschriften van de cao te vorderen. De verhouding tussen de in kort geding te verkrijgen onmiddellijke voorziening bij voorraad en een vonnis in een bodemzaak staat daaraan op geen enkele wijze in de weg, al is het maar omdat het vonnis in kort geding voor die bodemzaak geen gezag van gewijsde heeft. Ook heeft [gedaagde partij] niet, althans volstrekt onvoldoende, geadstrueerd dat [eisende partij] door daden of uitlatingen jegens haar het pertinente vertrouwen had gewekt het bij die claim in kort geding te laten en nimmer meer of anders te verlangen in het kader van de naleving van verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Heel goed denkbaar is zelfs dat zij zelf - en misschien ook haar advocaat - niet goed wist welke mogelijkheden haar rechtspositie allemaal in zich droeg. Juist dan, maar ook overigens, valt niet vol te houden dat zij door het instellen van een vordering in kort geding rechten zou hebben verwerkt om later (nog iets) verder te gaan. Laat staan dat zij daarmee ‘misbruik van procesrecht’ zou maken of dat door haar uitdrukkelijk rechten zouden zijn prijsgegeven (door ’afstand van recht’ te doen). Ten slotte heeft [gedaagde partij] evenmin aannemelijk gemaakt dat er feitelijke gronden zijn voor de conclusie dat een beroep op cao-regels in deze fase of na het voeren van een kort geding van een iets andere inhoud afstuit op - de beperkende werking van - redelijkheid en billijkheid (als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW).
Omdat [gedaagde partij] verder naar de inhoud geen enkel bezwaar opwerpt tegen de berekening die [eisende partij] in deze zaak heeft geproduceerd (en waarvan zij het voorwerk niet door haar advocaat doch door een ‘extern bureau’ heeft laten verrichten), moet de bewuste tot grondslag van de vordering genomen productie 7 bij exploot voor juist worden gehouden. Zowel ten aanzien van de beweerdelijk op de cao gebaseerde berekeningen van per periode verschuldigde loonbedragen als ten aanzien van de in verrekening gebrachte daadwerkelijke betalingen volgt de kantonrechter het overzicht dat de heer [naam] van “[naam bureau]” te Maastricht op 23 oktober 2008 heeft geleverd en dat in kopie bij het exploot is mee betekend. Dit onbetwist gebleven overzicht resulteert voor het tijdvak 1 augustus 2007 tot 1 januari 2009 (zie ook productie 8 bij exploot) in een achterstallig loonbedrag van € 6.212,74 - € 3.289,52 maakt € 2.923,22 netto. [gedaagde partij] zal worden veroordeeld de bruto tegenwaarde van dit bedrag na te betalen. Omdat [eisende partij] zelf in dit opzicht ook weinig attent is geweest en zich pas op een zeer laat moment gerealiseerd heeft dat er (mogelijk) aanleiding bestond te twijfelen aan de door [gedaagde partij] gehanteerde lonen, zijn er gronden om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot een gefixeerd bruto bedrag van € 500,=. Daarenboven dient [gedaagde partij] wettelijke rente te vergoeden over loon plus wettelijke verhoging vanaf de datum van dagvaarding, omdat een eerdere verzuimdatum niet genoemd is noch ondubbelzinnig uit de stellingen van [eisende partij] valt af te leiden.
Onbetwist is evenzeer gebleven dat het aan [eisende partij] toekomende loon per 1 januari 2009 op een maandbedrag van € 339,29 bruto uitkomt. Veroordeling van [gedaagde partij] te dien aanzien kan beperkt blijven tot de periode die tot dusver is verstreken en alles onder het voorbehoud van reeds verrichte betalingen zijdens [gedaagde partij], omdat onbekend is hoe de feiten en omstandigheden zich verder ontwikkeld hebben en nog zullen ontwikkelen.
Afgewezen wordt de niet of nauwelijks gemotiveerde vordering van [eisende partij] tot vergoeding van de kosten van inschakeling van het ‘externe bureau’, hetgeen volgens haar inclusief btw neerkwam op een post van € 1.225,70 inclusief btw. Daargelaten dat (het kantoor van) haar gemachtigde klaarblijkelijk meer zaken tegelijkertijd door bedoeld bureau heeft laten doen en deze op één factuur heeft laten zetten, moet het - behoudens uitdrukkelijk te stellen en bij eventuele tegenspraak te bewijzen bijzondere omstandigheden - tot de normale werkzaamheden van een advocaat gerekend worden dat deze uitzoekt welke gevolgen de toepassing van een cao op een concrete casuspositie heeft. Noch de redelijke noodzaak, noch de redelijke omvang van werkzaamheden en kosten gemoeid met de vaststelling van aansprakelijkheid van [gedaagde partij] in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b. BW is door [eisende partij] ook maar in de verste verte aannemelijk gemaakt. Dat er een andere grond zou bestaan voor aansprakelijkheid van [gedaagde partij] voor deze beweerde schadepost, is gesteld noch gebleken.
Wel dient [gedaagde partij] als merendeels in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] ter zake van achterstanden in de loonbetaling tegen bewijs van kwijting te voldoen de bruto tegenwaarde van € 2.923,22 netto alsmede een bedrag aan wettelijke verhoging van € 500,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal ingaande 10 december 2008 tot de datum van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde partij] tevens om aan [eisende partij] - indien en voor zover zij zulks daaraan tot dusver geen uitvoering heeft gegeven - over de periode van 1 januari 2009 tot de datum van dit vonnis maandelijkse loonbedragen van € 339,29 bruto te voldoen.
Veroordeelt [gedaagde partij] ten slotte tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot de datum van dit vonnis begroot op € 562,64, waarin begrepen een bedrag van € 350,= aan salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.