ECLI:NL:RBMAA:2009:BK1643

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
332165 CV EXPL 09-1937
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en abonnementsvergoeding in telecommunicatiezaak

In deze zaak heeft Intrum Justitia Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in het verleden een overeenkomst heeft gesloten met Vodafone Libertel B.V. betreffende telecommunicatie. De vordering, ingesteld op 20 april 2009, betreft een bedrag van € 747,95, inclusief hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de vordering in twee delen beoordeeld: de gevorderde abonnements- en gebruikskosten en de schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevorderde abonnements- en gebruikskosten, ter hoogte van € 132,94, voldoende zijn onderbouwd en niet gemotiveerd zijn weersproken door de gedaagde partij. Dit deel van de vordering is toegewezen. Echter, de schadevergoeding van € 453,77, die door Intrum Justitia werd gevorderd, is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Intrum Justitia niet voldoende bewijs heeft geleverd van de schade en dat de stellingen over gederfde winst en de betaling van een bonus aan de winkel niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten niet konden worden toegewezen, omdat Intrum Justitia niet had aangetoond wanneer de gedaagde in verzuim was geraakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 oktober 2009 door kantonrechter H.W.M.A. Staal.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer: 332165 CV EXPL 09-1937
typ: MO
vonnis van 21 oktober 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTRUM JUSTITIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Den Haag,
verder ook te noemen: Intrum Justitia,
eisende partij,
gemachtigden: J.H.L. Sinkiewicz, deurwaarder te Maastricht en mr. P.L.J.M. Guineé, adviseur te Den Haag (ten kantore van Intrum Justitia Nederland B.V.)
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.W. Rauh, advocaat te Brunssum (toevoeging [nummer]).
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Intrum Justitia heeft bij dagvaarding van 20 april 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] en heeft aan het exploot van dagvaarding twee producties gehecht.
[gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
Intrum Justitia heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd onder toevoeging van zes extra (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] heeft een conclusie van dupliek genomen.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING
a. de vordering
Intrum Justitia vordert bij voormeld exploot van dagvaarding [gedaagde] te veroordelen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 747,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 586,71 vanaf 27 maart 2009 tot aan de dag van (algehele) voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd.
€ 586,71 hoofdsom (onbetaald gelaten facturen inclusief schadevergoeding)
€ 11,24 vervallen wettelijke rente
€ 150,00 (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten.
b. het geschil
Ter onderbouwing van haar vordering voert Intrum Justitia aan dat [gedaagde] met Vodafone Libertel B.V. (hier te noemen: Vodafone) een overeenkomst betreffende (tele)communicatie heeft gesloten. Op deze overeenkomst zijn volgens Intrum Justitia algemene voorwaarden van toepassing. Intrum Justitia betoogt dat [gedaagde] ondanks diverse betalingherinneringen heeft nagelaten de achterstanden in de betaling van de facturen te voldoen. Intrum Justitia stelt de vordering op basis van voormelde overeenkomst te hebben ‘gekocht’ van Vodafone. [gedaagde] is schriftelijk op de hoogte gebracht ‘van de overname’.
In de conclusie van antwoord ontkent [gedaagde] dat zij een overeenkomst met Intrum Justitia heeft gesloten en betwist zij op de hoogte te zijn van enige overeenkomst tussen Intrum Justitia en Vodafone. [gedaagde] merkt bovendien op dat Intrum Justitia heeft nagelaten de onderhavige overeenkomst over te leggen, zodat niet is gebleken van een tussen [gedaagde] en Vodafone tot stand gekomen overeenkomst. Ook heeft Intrum Justitia geen facturen in het geding gebracht. Nu er niet is aangetoond dat een overeenkomst tot stand is gekomen, is ook niet komen vast te staan dat algemene voorwaarden van toepassing zijn. Intrum Justitia heeft volgens [gedaagde] in strijd met de substantiëringsplicht ex artikel 111 Rv geprocedeerd.
In voortgezet debat licht Intrum Justitia haar vordering alsnog aan de hand van een aantal stukken toe. Deze vordering ziet niet uitsluitend op vergoeding van verschuldigde abonnements- of gebruikskosten, maar voor een deel ook op schadevergoeding in de vorm van (onder andere) gederfde winst, die bij instandhouding en nakoming van de overeenkomst zou zijn gegenereerd door vergoeding van vaste en variabele kosten. Ook voert Intrum Justitia aan dat de schade (mede) is ontstaan doordat bij het sluiten van de overeenkomst ‘doorgaans’ een gratis mobiel telefoontoestel ter beschikking wordt gesteld, terwijl Vodafone in casu een bonus van € 355,00 heeft betaald aan de winkel die heeft bemiddeld in het sluiten van de overeenkomst. Intrum Justitia verklaart dat zij geen exemplaar van deze overeenkomst (meer) over kan leggen. Wel zou uit het interne Memorapport van Vodafone blijken dat [gedaagde] de overeenkomst en de op dat moment openstaande schuld schriftelijk heeft erkend. Intrum Justitia legt de (stam)akte van cessie van de (rechts)vordering op [gedaagde] over en benadrukt dat deze laatste per brief op de hoogte is gesteld van de cessie.
[gedaagde] betwist dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en betwist eveneens de inhoud van de gestelde overeenkomst. [gedaagde] voert aan dat Intrum Justitia zulks ook niet heeft bewezen. Bovendien blijkt nergens uit dat algemene voorwaarden van toepassing zijn en – indien er al een overeenkomst tussen partijen tot stand zou zijn gekomen – hoe deze voorwaarden ter hand zijn gesteld. Ten aanzien van de akte van cessie merkt [gedaagde] op dat – bij gebrek aan overlegging van periodieke lijsten – niet kan worden gesteld dat enige vordering aan Intrum Justitia is overgedragen. Ook heeft Intrum Justitia geen afschrift van de aan [gedaagde] gestuurde mededeling van cessie in het geding gebracht.
c. de beoordeling
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat Intrum Justitia dient te bewijzen dat tussen partijen een rechtsverhouding bestaat. Hoewel in het exploot slechts is gesteld dat Intrum Justitia de overeenkomst heeft ‘gekocht’ (hetgeen onvoldoende is voor het uitoefenen van enig recht jegens [gedaagde]), heeft Intrum Justitia dit bij repliek terecht aangevuld met de vermelding dat de rechtsvordering aan haar is geleverd (gecedeerd). Er is dus weliswaar geen directe overeenkomst tussen Intrum Justitia en [gedaagde] gesloten, maar de overdracht van de vordering van Vodafone aan Intrum Justitia staat zeker sinds het moment van dagvaarding althans repliek in voldoende mate vast (ook zonder de geïndividualiseerde overdrachtsgegevens). De overdracht van de rechtsvordering is in ieder geval op dat moment aan [gedaagde] medegedeeld.
Intrum Justitia heeft het bestaan van de oorspronkelijke vordering door het overleggen van facturen en het rekening- en betaaloverzicht voldoende onderbouwd. Uit productie 6 bij repliek blijkt dat van de gevorderde hoofdsom de bedragen van € 67,21 (factuurnummer 000097058662), € 58,82 (factuurnummer 000100978173) en € 6,91 (factuurnummer 000103188011) betrekking hebben op de abonnements- en gebruikskosten. Nu [gedaagde] het deel van de hoofdsom dat ziet op abonnements- en gebruikskosten voor een totaalbedrag van € 132,94 niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal de vordering op dit (sub-)onderdeel worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde hoofdsom resteert dan ter beoordeling nog een bedrag van
€ 453,77 dat ziet op schadevergoeding (in de bijlage gespecificeerd als ‘resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst’). Intrum Justitia voert aan dat dit deel van de vordering enerzijds (ten dele) te maken heeft met het vergoeden van gederfde winst die bij instandhouding en nakoming van de overeenkomst zou zijn gegenereerd door vergoeding van vaste en variabele kosten. Voorts poneert Intrum Justitia dat ‘doorgaans’ een gratis telefoonabonnement ter beschikking wordt gesteld aan de klant, terwijl de provider bonussen dient te betalen aan de winkel waar de abonnementen worden gesloten. In het onderhavige geval zou Vodafone € 355,00 hebben betaald aan de bemiddelende winkel. Intrum Justitia kan niet volstaan met deze globale en deels voorwaardelijke beweringen zonder deze nader te onderbouwen. Het had op de weg van Intrum Justitia gelegen om een specificatie te verstrekken en/of verdere onderbouwing te geven van die beweerde schade naar precieze aard, herkomst en omvang. Intrum Justitia heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke daadwerkelijke schade het bedrag van € 453,77 is gebaseerd, noch heeft zij enig bewijs van het ter hand stellen van het gratis telefoontoestel en de prijs of waarde daarvan in het geding gebracht. De blote stelling dat Vodafone
€ 355,00 ter bemiddeling zou hebben betaald aan de verkopende winkel, is evenmin met bescheiden en nadere feitelijke gegevens onderbouwd en het betaalde bedrag is onwaarschijnlijk hoog. Dit onderdeel van de vordering wordt in zijn geheel afgewezen.
De vordering tot vergoeding van vervallen rente zal worden afgewezen, nu Intrum Justitia niet (expliciet) heeft gesteld met ingang van welke datum [gedaagde] met betaling van de hoofdsom in verzuim was. Intrum Justitia heeft vermeld dat [gedaagde] wettelijke ‘rente ingaande op de vervaldag’ verschuldigd is en dat zij ‘als gevolg van verzuim’ (van [gedaagde]) diverse incassowerkzaamheden heeft verricht. Intrum Justitia heeft echter nagelaten in enig processtuk (al dan niet met expliciete verwijzing naar enige productie) te vermelden wanneer en op welke grond [gedaagde] in verzuim is geraakt. Verder is gesteld noch gebleken dat op enige datum van rechtswege verzuim is ingetreden. Derhalve is niet komen vast te staan dat [gedaagde] eerder dan per datum dagvaarding in verzuim is geraakt. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente is berekend. Wel is de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding toewijsbaar, omdat [gedaagde] in ieder geval vanaf die datum in verzuim was.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal in verband hiermee eveneens worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de gestelde activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er ook andere redenen zijn om dit onderdeel van de vordering af te wijzen. Intrum Justitia heeft immers omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door Intrum Justitia bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven.
Zowel wegens de afwijzing van een groot deel van de vordering, als in verband met de magere en onduidelijke wijze waarop Intrum Justitia haar vordering zeker in eerste instantie (bij exploot) heeft geformuleerd en onderbouwd, acht de kantonrechter termen aanwezig om de met de procedure gemoeide kosten in het geheel te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum Justitia tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 132,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2009 tot de dag van algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.