ECLI:NL:RBMAA:2009:BK3905

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
336851 cv expl 09-2721
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hoofdsom en buitengerechtelijke kosten in het kader van een opdracht voor juridische werkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, die in persoon procedeert, van gedaagde betaling van een bedrag van € 1.374,72 aan hoofdsom, alsook buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De vordering is gebaseerd op werkzaamheden die eiser heeft verricht in het kader van een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek, waarvoor een uurtarief van € 100,00 (exclusief btw) was overeengekomen. Eiser heeft diverse processtukken ingediend, waaronder een opdrachtbevestiging en eindnota, waaruit blijkt dat de werkzaamheden zijn verricht en dat gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling.

Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij geen opdrachtbevestiging heeft ontvangen en dat er geen bewijs is van de werkzaamheden die eiser zou hebben verricht. De kantonrechter oordeelt echter dat gedaagde te laat heeft gereageerd op de stelling van eiser dat er een mondelinge opdracht was gegeven. De kantonrechter stelt vast dat de werkzaamheden zijn verricht en dat gedaagde niet heeft geprotesteerd tegen het overeengekomen uurtarief.

De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er redelijke incassokosten zijn gemaakt na het verzuim. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 100,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 336851 CV EXPL 2721-09
typ: RW
vonnis van 4 november 2009
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezend op zijn kantooradres te [adres],
eisende partij,
hierna te noemen [eiser],
in persoon procederend
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. R.H.M.Ch. Libotte, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de navolgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding van 3 juni 2009 met producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek met producties;
- conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
[eiser] vordert [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen om aan hem te betalen “de som van”:
- € 1.374,72 “aan hoofdsom”;
- € 206,01 “betreffende de buitengerechtelijke kosten”;
- de wettelijke rente vanaf 26 mei 2009.
[eiser] vordert daarnaast [gedaagde] te verwijzen in de kosten van dit geding.
[eiser] onderbouwt zijn vordering als volgt.
Hij heeft in de periode van 25 augustus 2005 tot en met 18 maart 2006 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] en haar ex-partner, de heer [ex-partner] (hierna: [ex-partner]) werkzaamheden verricht in het kader van echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. Er is daarvoor een uurtarief van € 100,00 (exclusief btw) overeengekomen. [eiser] verwijst naar een als productie 1 bij het exploot meebetekende “opdrachtbevestiging” van 15 september 2005. [eiser] geeft een overzicht van de in de loop der tijd aan [gedaagde] in rekening gebrachte kosten voor verrichte werkzaamheden. Op 6 januari 2009 stelt [eiser] “de eindnota” ad € 1.374,72 aan [gedaagde] te hebben verzonden naar het op dat moment bij hem bekende adres [adres]. Op 5 februari 2009 is een betalingsherinnering verzonden. Op 12 maart 2009 is opnieuw een eindnota gezonden, maar toen naar het adres [adres]. [eiser] geeft een uitvoerig overzicht van de tussen hem en [gedaagde] daarop gevoerde correspondentie. Tot op heden is het bedrag van € 1.374,72 evenwel niet betaald. [eiser] is “de uitvluchten van gedaagde meer dan zat”. Hij vordert naast de voornoemde hoofdsom tevens vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van 15% van de hoofdsom. Voorts vordert [eiser] de wettelijke rente vanaf 26 mei 2009.
Bij antwoord betwist [gedaagde] de vordering van [eiser]. Volgens [gedaagde] is niet gebleken van een “opdrachtbevestiging”. Voorts heeft [eiser] geen eensluidend afschrift van een echtscheidingsconvenant in het geding gebracht, zodat “niet is kunnen blijken dat [gedaagde] voor de kosten van de vermeende gestelde werkzaamheden zou dienen op te komen, laat staan c.q. tot welke hoogte [gedaagde] daarvoor zou moeten opkomen”. Volgens [gedaagde] zijn om voornoemde redenen de vordering en het verzuim niet bewezen. Daarnaast was [eiser] blijkens de door hem overgelegde correspondentie er van op de hoogte dat [gedaagde] met haar gemachtigde als bewindvoerder, “een schuldsaneringstraject is ingeslagen”. Het besluit om [gedaagde] desondanks te dagvaarden is volgens haar in dat verband “contracproductief”. Mocht [eiser] onverhoopt in het gelijk worden gesteld, dan zal hij zich, zodra de wettelijke schuldsanering is uitgesproken, tevreden moeten stellen met een vergoeding naar evenredigheid van het aandeel van zijn vordering in de totale schuldenlast. Volgens [gedaagde] zijn de rente en incassokosten niet in redelijkheid “gemaakt” en daarom niet verschuldigd.
In voortgezet debat stelt [eiser] dat wel degelijk een “opdrachtbevestiging” is verzonden naar [gedaagde], zij het dat deze niet (ondertekend) door [gedaagde] is teruggezonden. [eiser] voert aan de hand van talrijke ingebrachte bescheiden aan diverse werkzaamheden (waaronder vijf conferenties met [gedaagde]) te hebben verricht voor [gedaagde]. Uit de bij repliek overgelegde producties 40 tot en met 42 blijkt volgens [eiser] dat medio februari 2006 een andere advocaat “zich in deze kwestie meldde” die aan hem heeft verzocht alle relevante bescheiden toe te zenden. [gedaagde] is verhuisd zonder [eiser] daarover te informeren. De nevenvorderingen vindt [eiser] redelijk omdat het uitsluitend aan [gedaagde] te wijten is dat de rekeningen gedurende lange tijd onbetaald zijn gebleven.
Bij dupliek ontkent [gedaagde] de ontvangst van de “opdrachtbevestiging”. Uit [eiser]’ erkenning dat de “opdrachtbevestiging” nimmer ondertekend is geretourneerd, leidt [gedaagde] af dat er nimmer een overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat er geen sprake is geweest van wilsovereenstemming. De (vermeende) werkzaamheden zijn derhalve volgens [gedaagde] zonder enige wettelijke grondslag verricht, zodat [eiser] geen vermogensrechtelijke aanspraak jegens [gedaagde] toekomt. Ook uit het feit dat [eiser] bij repliek geen echtscheidingsconvenant heeft ingediend, blijkt volgens [gedaagde] dat er geen grondslag is voor de ingestelde vordering.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
[eiser] heeft in de periode 25 augustus 2005 tot en met 18 maart 2006 werkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
[gedaagde] heeft het in haar verweer weliswaar over vermeende en/of gestelde werkzaamheden, maar nergens uit haar verweer blijkt verder dat zij betwist dat de door [eiser] genoemde en geadstrueerde werkzaamheden zijn verricht. Ook heeft zij niets ingebracht tegen de (bij de eindnota van 6 januari 2009 gevoegde en bij exploot meebetekende) “inventarisstaat” waarin zeer gedetailleerd wordt vermeld welke werkzaamheden door [eiser] zijn verricht. Uit de door [eiser] overgelegde producties, waaronder correspondentie tussen [eiser] en [gedaagde], blijkt genoegzaam dat [eiser] talrijke werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. Dat [eiser] geen kopie van een echtscheidingsconvenant heeft overgelegd, doet aan dit gegeven niets af. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] [eiser] wegens het uitblijven van een bepaald (eind)resultaat tot nakoming en/of schadevergoeding heeft aangesproken en/of haar betalingsverplichting heeft opgeschort.
Dat de werkzaamheden zijn verricht op grond van een opdracht van [gedaagde] tegen een overeengekomen uurtarief van € 100,00 (exclusief btw), is eveneens vast komen te staan. [gedaagde]’ eerst bij dupliek gevoerde verweer dat zij geen opdrachtbevestiging heeft ontvangen, is te laat naar voren gebracht en zal om die reden buiten beschouwing gelaten worden. [eiser] heeft daar immers niet meer op kunnen reageren, terwijl [eiser] reeds bij exploot een (kopie van) de opdrachtbevestiging ter kennis van [gedaagde] heeft gebracht. Reeds in haar antwoord had [gedaagde] zich derhalve kunnen verweren met de stelling dat zij die opdrachtbevestiging niet heeft ontvangen. Het niet retourneren van een ondertekend exemplaar doet er niet aan af dat sprake is geweest van een mondelinge opdracht, waaraan vervolgens ook uitvoering is gegeven.
Bovendien was [gedaagde] ook nadien door [eiser] geïnformeerd over het uurtarief, hetgeen blijkt uit de door [eiser] bij exploot meebetekende productie 3. Niet is gebleken dat [gedaagde] in de loop der tijd heeft geprotesteerd tegen dat bij haar bekende tarief en/of tegen het feit dat [eiser] werkzaamheden tegen dat tarief voor haar uitvoerde. Voorts blijkt uit de op naam van [gedaagde] gestelde e-mailberichten (productie 11 en verder bij exploot) niet dat zij het niet eens was met de door [eiser] opgestelde “eindnota” met daarbij gevoegd, zoals reeds opgemerkt, een zeer gedetailleerd overzicht van de door [eiser] voor [gedaagde] verrichte werkzaamheden. Dit alles in aanmerking genomen, moet worden geoordeeld dat een ontkenning van het bestaan van de door [eiser] gestelde opdracht waarbij een uurtarief van
€ 100,00 (exclusief btw) is overeengekomen, niet alleen volstrekt onvoldoende is onderbouwd, maar ook niet strookt met de werkelijkheid.
Vaststaat dat de gestelde werkzaamheden door [eiser] zijn verricht in het kader van een door [gedaagde] aan hem verstrekte opdracht waarbij een uurtarief van € 100,00 (exclusief btw) is overeengekomen.
Uit het voorgaande volgt dat de hoofdsom van € 1.374,72 zonder meer kan worden toegewezen. Hetgeen overigens namens [gedaagde] is aangevoerd, heeft niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van verzuim: 26 mei 2009. [eiser] heeft [gedaagde] immers bij brief van 12 mei 2009 gesommeerd binnen twee weken na dagtekening van die brief de hoofdsom te betalen en heeft haar daarbij in gebreke gesteld. Hetgeen [gedaagde] tegen dit onderdeel van de vordering heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De gevorderde vergoeding van incassokosten zal daarentegen worden afgewezen.
Weliswaar heeft [eiser] bij exploot diverse producties meebetekend waaruit valt af te leiden dat [gedaagde] in de loop der tijd regelmatig door hem is aangespoord tot betaling van (delen van) de hoofdsom, maar bepalend is de vraag welke incassoactiviteiten zijn verricht nadat het verzuim is ingetreden op 26 mei 2009. [eiser] stelt daar niets over. Uit de door hem overgelegde producties blijkt dat hij nadien een e-mailbericht heeft verstuurd en een kopie van de eindnota. Op basis van werkzaamheden van dermate geringe omvang in een tijdsbestek van maximaal een paar weken (tussen de sommatie van 12 mei 2009 en het moment van dagvaarding) kan niet worden volgehouden dat er sprake is van (naar omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 96 lid 2 aanhef en onder c BW, dat wil zeggen van een andere aard en strekking dan kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van gedingstukken.
Als de merendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten verwezen. In zijn exploot stelt [eiser] dat hij als gemachtigde van [eiser] optreedt. Feitelijk heeft [eiser] evenwel in persoon geprocedeerd. Gelet op het bepaalde in artikel 238 Rv wordt [gedaagde] derhalve veroordeeld tot betaling van de kosten van verlet en correspondentie, begroot op € 100,00.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.374,72, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 mei 2009.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 100,00 aan kosten van verlet en correspondentie.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.