ECLI:NL:RBMAA:2009:BK3916

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
328612 cv expl 09-1419
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering achterstallige premies ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 11 november 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de coöperatieve vereniging VGZ-IZA-TRIAS U.A. (hierna: VGZ) en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. VGZ vorderde betaling van achterstallige premies voor de ziektekostenverzekering van de gedaagde over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007. De gedaagde had eerder in dienst bij Umicore en stelde dat zijn werkgever de premies had betaald. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gedaagde per 1 oktober 2007 niet meer in dienst was en dat de werkgever onverschuldigd premies had betaald aan VGZ. De gedaagde had niet betwist dat hij op dat moment geen gebruik meer kon maken van de collectieve verzekering van zijn voormalige werkgever.

De rechtbank concludeerde dat de gedaagde zich had moeten realiseren dat hij zelf verantwoordelijk was voor de betaling van de premies na beëindiging van zijn dienstverband. De rechtbank wees de vordering van VGZ toe, inclusief de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. De gedaagde had ook geen verweer gevoerd tegen de gevorderde bedragen voor de correctie van een no-claim teruggave en de restitutie van een dubbel uitbetaalde declaratie. De rechtbank oordeelde dat VGZ voldoende bewijs had geleverd van de verschuldigde premies en de gedaagde in verzuim was geraakt.

De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van een totaalbedrag van € 1.213,49, vermeerderd met de wettelijke rente over een deel van dit bedrag. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van VGZ, die op dat moment waren begroot op € 450,98, inclusief een bedrag voor het salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 328612 CV EXPL 09-1419
typ: MO
vonnis van 11 november 2009
in de zaak van
de coöperatieve COÖPERATIE VGZ-IZA-TRIAS U.A.,
statutair gevestigd te Gorinchem,
eisende partij,
hierna te noemen VGZ,
gemachtigden: mr. A.L.B. Hundscheidt en F.H.M. Bazuin, deurwaarders te Rotterdam
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
VGZ heeft bij dagvaarding van 17 maart 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde], onder medebetekening van acht (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] (die zichzelf aanduidt als “[gedaagde]”) heeft na gevraagd en verkregen uitstel schriftelijk geantwoord onder overlegging van twee (deels meervoudige) producties.
VGZ heeft daarop via een niet als zodanig aangemelde gemachtigde (mr. S.E. Verdunschot, werkzaam bij Inkasso Unie B.V. te Eindhoven) voor repliek geconcludeerd onder toevoeging van drie extra (deels meervoudige) producties. Bedoeld processtuk zal wel aan VGZ worden toegerekend.
[gedaagde] heeft per brief gereageerd. Deze brief zal als conclusie van dupliek worden aangemerkt.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag is gesteld.
MOTIVERING
a. de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert VGZ de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 1.213,49, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.034,99 vanaf de eerste dag van elke respectieve premiemaand waarvan VGZ thans betaling vordert, althans vanaf de dag van dagvaarding, telkens tot de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 739,50 hoofdsom (achterstallige premies ziektekostenverzekering)
€ 160,69 hoofdsom (correctie van een no-claim teruggave)
€ 134,80 hoofdsom (restitutie dubbel uitbetaalde declaratie)
€ 178,50 (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten inclusief btw.
b. het geschil
VGZ baseert haar vordering allereerst op de stelling dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van basisziektekostenverzekering heeft gesloten. VGZ stelt dat [gedaagde] op grond van voormelde overeenkomst nog premiegelden over de periode 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 verschuldigd is. Daarnaast vordert VGZ een bedrag bij wijze van correctie op een no claim-teruggave en vordert zij een bedrag terug wegens een dubbel uitbetaalde declaratie. Omdat betaling van voormelde bedragen uitbleef, heeft VGZ [gedaagde] diverse malen aangemaand en gesommeerd. Wegens deze werkzaamheden vordert VGZ vergoeding van (daarmee gemoeide) buitengerechtelijke kosten.
[gedaagde] erkent bij antwoord dat hij (via zijn werkgeefster) een overeenkomst ter zake van een basisziektekostenverzekering met VGZ heeft gesloten. [gedaagde] stelt echter dat zijn werkgever de premie voor het gehele jaar 2007 vooruit had betaald en dat een evenredig deel van deze premiegelden maandelijks van zijn salaris werd ingehouden. [gedaagde] voert bovendien aan dat hij een brief van VGZ heeft ontvangen, waaruit blijkt dat hij op 22 januari 2008, bij beëindiging van de ziektekostenverzekering, € 0,00 verschuldigd was. In mei 2008 heeft iemand namens VGZ ( “van de inkasso unie een heer”) [gedaagde] bezocht om de vermeende betalingsachterstand te bespreken. Deze zou hebben gezegd dat indien [gedaagde] binnen tien dagen niets van hem zou horen, “de zaak zou zijn opgelost”.
In voortgezet debat betoogt VGZ dat Umicore Nederland B.V. (de werkgeefster van [gedaagde], hierna te noemen Umicore) weliswaar de premiegelden over het gehele jaar 2007 had betaald, maar dat VGZ de premiegelden over de periode 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 heeft terugbetaald aan Umicore. Deze restitutie heeft plaatsgevonden, omdat het dienstverband met [gedaagde] per 1 oktober 2007 was beëindigd en deze laatste derhalve geen gebruik meer kon maken van de collectieve verzekering. Per 1 oktober 2007 heeft VGZ de collectieve verzekering omgezet in een individuele verzekering om te voorkomen dat [gedaagde] onverzekerd was. Op 17 oktober 2007 heeft VGZ een brief naar [gedaagde] gezonden met het verzoek om – indien van toepassing – binnen 30 dagen VGZ te verwittigen dat hij geen gebruik wenste te maken van een individuele ziektekostenverzekering. [gedaagde] heeft niet op deze brief gereageerd en VGZ stelt zich derhalve op het standpunt dat op 1 oktober 2007 een individuele ziektekosten-verzekering tussen partijen tot stand is gekomen. Omdat betaling van de premies uitbleef, heeft VGZ op 28 september 2007, 30 oktober 2007 en 16 december 2007 aangemaand. VGZ merkt op dat de brief van 22 januari 2008 “niet als eindafrekening kan worden gelezen”. Bovendien betwist VGZ dat een buitendienstmedewerker van de incassodienst toegezegd heeft dat de zaak opgelost zou zijn, indien [gedaagde] binnen tien dagen niets van hem zou vernemen.
Bij dupliek stelt [gedaagde] dat het hem niet bekend was dat VGZ zijn voormalige werkgever premiegelden heeft gerestitueerd. [gedaagde] ontkent dat hij de genoemde brief van 17 oktober 2007 ontvangen heeft en stelt dat VGZ een dergelijke brief aangetekend had moeten versturen. Voor het overige persisteert hij bij hetgeen hij eerder heeft aangevoerd. [gedaagde] heeft niet ontkend dat hij de aanmaningen van 28 september 2007, 30 oktober 2007 en 16 december 2007 heeft ontvangen.
c. de beoordeling
[gedaagde] heeft bij antwoord gesteld dat hij vanaf 1 januari 2008 bij Menzis verzekerd was en dat hij vóór die tijd verzekerd was bij VGZ. [gedaagde] heeft hiermee impliciet erkend dat hij tot 1 januari 2008 verzekerd was bij VGZ. Het verweer dat [gedaagde] nooit de brief van
17 oktober 2007 heeft ontvangen, laat onverlet dat [gedaagde] krachtens artikel 2 van de Zorgverzekeringwet verplicht is zich te verzekeren en dat hij blijkens zijn eigen stellingen bij antwoord ervan uitging dat hij bij VGZ verzekerd was tot 1 januari 2008 (al dan niet via zijn werkgever Umicore). [gedaagde] heeft niet betwist dat hij de aanmaningen van 28 september 2007, 30 oktober 2007 en 16 december 2007 heeft ontvangen, noch heeft hij gesteld dat hij naar aanleiding van deze herinneringen en/of aanmaningen VGZ heeft medegedeeld dat hij niet akkoord ging met de voortzetting van de verzekering. Integendeel: uit de bij exploot overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] slechts verweer voerde tegen het betalen van de premies, niet tegen het bestaan van de onderliggende overeenkomst zelf. Hieruit volgt dat vaststaat dat tussen partijen een ziektekostenverzekeringsovereenkomst gold (kennelijk eerst in collectieve en vervolgens in individuele vorm), die per 1 januari 2008 is beëindigd.
Ten aanzien van de verschuldigde ziektekostenpremies van 1 oktober 2007 tot en met
31 december 2007 oordeelt de kantonrechter als volgt. Het verweer van [gedaagde] dat de betaling van alle maandelijkse ziektekostenpremies aan VGZ heeft plaatsvonden door afdracht van de werkgever, slaagt niet. [gedaagde] heeft immers niet betwist dat hij per 1 oktober 2007 niet meer in dienst was van Umicore. Umicore had dan ook voor de maanden oktober tot en met december 2007 premies onverschuldigd betaald aan VGZ, zodat VGZ het reeds voor die maanden vooruitbetaalde bedrag diende te restitueren. Dat [gedaagde] van deze restitutie niet op de hoogte was, doet niets af aan het feit dat hij en niet Umicore voor de bewuste maanden diende te betalen. [gedaagde] had zich moeten realiseren dat hij geen gebruik meer kon maken van de collectieve ziektekostenverzekering van zijn (voormalige) werkgever. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om bij beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst na te gaan hoe zijn ziektekostenpremies werden betaald, nu deze niet meer op zijn loon werden ingehouden.
Het verweer van [gedaagde] dat uit het schrijven van VGZ d.d. 22 januari 2008 blijkt dat deze laatste niets meer van [gedaagde] te vorderen had, slaagt evenmin. Uit de betreffende brief blijkt immers dat VGZ nog € 0,00 te vorderen had “over de periode januari 2008”. Bovendien vermeldt de brief dat “het bovenstaand bedrag kan worden verrekend met rekeningen die nog niet zijn betaald”. Dit houdt in dat de brief niet gekwalificeerd mag worden als “eindafrekening” en dat VGZ nog niet betaalde verzekeringspremies kan vorderen. Dat “de heer van de incasso unie” heeft medegedeeld dat “de zaak zou zijn opgelost” indien [gedaagde] binnen tien dagen niets zou horen, doet hier niets aan af. VGZ betwist immers deze mededeling en [gedaagde] heeft nagelaten enig bewijs over te leggen of bewijsmogelijkheden te duiden waaruit af te leiden is dat bevoegdelijk namens VGZ afstand van recht is gedaan of anderszins het vorderingsrecht van VGZ vervallen is. Het gevorderde bedrag van € 739,50 aan premie zal derhalve worden toegewezen.
VGZ heeft haar vordering wegens restitutie van te veel uitgekeerde vergoeding ten bedrage van € 134,80 en wegens correctie van de “no-claim” ad € 160,69 voldoende onderbouwd. Nu [gedaagde] tegen deze posten geen (specifiek) verweer heeft gevoerd, komen ook deze (deel)vorderingen voor vergoeding in aanmerking.
De post wettelijke rente komt eveneens voor toewijzing in aanmerking. Hoewel VGZ niet (expliciet) heeft gesteld met ingang van welke datum [gedaagde] met betaling van de hoofdsom in verzuim was, heeft zij uitvoerig uiteengezet en onderbouwd dat zij [gedaagde] op 28 september 2007, 30 oktober 2007 en 16 december 2007 schriftelijk heeft herinnerd en/of aangemaand de achterstand in de betaling van de ziektekostenpremies aan te zuiveren. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat hij deze herinneringen en/of aanmaningen heeft ontvangen. Bovendien heeft VGZ [gedaagde] op 29 april 2008, 16 juni 2008, 17 oktober 2008, 22 oktober 2008 en 22 november 2008 schriftelijk gesommeerd om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Hieruit blijkt dat [gedaagde] ontegenzeggelijk in verzuim is geraakt. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de vervaldata van de respectieve facturen.
Gezien de diverse herinneringen en/of aanmaningen die VGZ heeft gestuurd, moet worden geconcludeerd dat VGZ voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden toegewezen tot het forfaitaire bedrag van € 178,50 inclusief btw.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van VGZ gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen bewijs van kwijting een bedrag te voldoen van
€ 1.213,49, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.034,99 vanaf de eerste dag van elke respectieve premiemaand waarvan VGZ thans betaling vordert, tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 450,98, waaronder een bedrag van € 200,00 aan salaris van de gemachtigde(n).
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken, in aanwezigheid van de griffier.