ECLI:NL:RBMAA:2009:BK3918

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
338570 cv expl 09-2906
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huurachterstand vordering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 11 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woningstichting Servatius en een gedaagde partij betreffende een huurachterstand. Woningstichting Servatius had bij dagvaarding van 15 juni 2009 een vordering ingesteld tegen de gedaagde, waarbij zij betaling van een bedrag van € 728,96 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft echter een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat een bedrag van € 751,09 op 12 juni 2009 was betaald aan de deurwaarder, wat de stelling van Servatius dat de gedaagde pas na de dagvaarding had betaald, weerlegt.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de huurachterstand vóór de betekening van het exploot van dagvaarding had voldaan, waardoor de vordering van Servatius in hoofdsom moest worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde niet in verzuim was, aangezien de betaling tijdig was gedaan. Bovendien had Servatius de gedaagde onterecht in rechte betrokken, wat leidde tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank wees de vordering van Servatius af en veroordeelde haar tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die op dat moment op nihil waren begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van vorderingen en de noodzaak voor eiser om te verifiëren of een vordering al dan niet is voldaan voordat juridische stappen worden ondernomen. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 338570 CV EXPL 09-2906
typ: MO
vonnis van 11 november 2009
in de zaak van
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Servatius,
gemachtigden: M.M.J. Haenen en J.M.H.C. Haenen, deurwaarders te Maastricht
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres]
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Servatius heeft bij dagvaarding van 15 juni 2009 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] en heeft zich daarvoor mede beroepen op een aan het exploot van dagvaarding gehechte productie.
[gedaagde] heeft mondeling geantwoord en wel aldus: “Ik heb alles betaald op 12 juni 2009. De kosten wens ik niet te betalen. Tevens leg ik een bewijsstuk over.” Het door [gedaagde] overgelegde stuk is een specificatie van een elektronische overboeking aan “Gerechtsdeurwaarders HAE” van 12 juni 2009 (computerprint).
Servatius heeft voor repliek geconcludeerd onder verwijzing naar twee (deels meervoudige) producties.
[gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag is gesteld.
MOTIVERING
a. de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert Servatius de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 728,96, vermeerderd met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf 15 juni 2009 tot de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 825,46 hoofdsom (huurachterstand tot 1 juli 2009, inclusief de afdracht van
€ 225,00)
€ 178,50 vergoeding van buitengerechtelijke kosten
€ - 275,00 in mindering gebracht bedrag (wegens een tussentijdse betaling van [gedaagde] ten belope van € 500,00).
b. het geschil
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Servatius het volgende aangevoerd. Bij huurovereenkomst van onbekend gelaten datum heeft Servatius aan [gedaagde] woonruimte verhuurd aan de [adres] voor een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 525,23. [gedaagde] heeft nagelaten om de verschuldigde huur tijdig en volledig te voldoen. Zij heeft wel in april 2009 een bedrag van € 500,00 betaald. Omdat voldoening van de aldus ontstane huurschuld uitbleef, heeft Servatius [gedaagde] op 18 februari 2009, 25 maart 2009 en 31 maart 2009 gesommeerd en/of aangemaand. Daarnaast hebben de incassogemachtigden van Servatius een aanmaningsbrief gestuurd op 17 april 2009. Servatius vordert om die reden wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, alsmede vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Bij mondeling antwoord op 24 juni 2009 heeft [gedaagde] weliswaar (impliciet) erkend dat er achterstanden in de betaling van de huur ontstaan waren, maar zij heeft tevens verzekerd dat zij op 12 juni 2009 “alles” had voldaan. [gedaagde] legt een transactiespecificatie over, waaruit blijkt dat op 12 juni 2009 ten behoeve van [gedaagde] (door een zekere [persoon] te [woonplaats]) een betaling ten belope van € 751,09 is verricht aan Gerechtsdeurwaarders Haenen (“HAE”). [gedaagde] heeft opgemerkt dat zij de (overige) “kosten” niet wenst te betalen.
Daarop heeft Servatius in voortgezet debat de vordering aangepast tot een resterend bedrag van € 330,09. Uit het dossieroverzicht blijkt dat deze (verminderde) vordering als volgt is opgebouwd, waarbij overigens de inmiddels vervallen huur over juli 2009 bijgeteld is:
€ 1.050,37 hoofdsom (huurachterstand tot 1 augustus 2009)
€ 178,50 vergoeding van buitengerechtelijke kosten
€ 100,00 vergoeding van salaris gemachtigde
€ 252,31 vergoeding van overige proceskosten
€ - 1.251,09 minus de reeds door [gedaagde] gedane betalingen.
Servatius stelt dat oorspronkelijk tussen partijen de betalingsafspraak was gemaakt dat [gedaagde] uiterlijk op 6 april 2009 twee maandhuren zou hebben voldaan. [gedaagde] is deze betalingsafspraak niet nagekomen en Servatius heeft de vordering ter incasso uit handen gegeven, waarop nog vier aanmaningen zijn verstuurd. [gedaagde] heeft na betekening van het exploot van dagvaarding € 751,09 betaald, waardoor in totaal € 1.251,09 betaald is.
[gedaagde] is door de griffier bij een niet-geretourneerde dienstbrief van 22 juli 2009 uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld mondeling en/of schriftelijk te reageren op de conclusie van repliek van de wederpartij. [gedaagde] heeft echter nagelaten te reageren en heeft evenmin uitstel voor een dergelijke reactie verzocht.
c. de beoordeling
Servatius heeft in voortgezet debat haar vordering nader uiteengezet. Servatius heeft erkend dat [gedaagde] reeds meer heeft betaald dan hetgeen in het exploot werd betoogd: Servatius stelt dat [gedaagde] na betekening van het exploot een bedrag van € 751,09 voldaan heeft, zodat de resterende “achterstand (inclusief kosten en betalingen) nog € 330,09” bedraagt. Deze gestelde achterstand correspondeert echter niet met hetgeen bij exploot gevorderd werd. Hoewel een bijgevoegd “verkort dossier-overzicht” een andere indruk zou kunnen wekken, heeft Servatius bovendien nergens expliciet gesteld dat zij haar vordering wijzigt. Om die reden moet worden volstaan met een beoordeling van het oorspronkelijke petitum.
Vaststaat dat [gedaagde] enkele maanden haar huurverplichtingen niet (ten volle) is nagekomen. Servatius vorderde bij dagvaarding € 728,96 aan huur inclusief buitengerechtelijke kosten, berekend tot 1 juli 2009. [gedaagde] heeft bij antwoord een betalingsbewijs overgelegd dat een aanwijzing vormt voor tijdige betaling door een derde van € 751,09 te haren gunste op de rekening van het door Servatius ingeschakelde deurwaarderskantoor dat met de incasso belast was. In elk geval moet aangenomen worden dat de bewuste € 751,09 de gemachtigde van Servatius vóór de betekening van het exploot van dagvaarding d.d. 15 juni 2009 bereikt heeft, nu het bewuste betalingsbewijs een valutadatum van 12 juni 2009 vermeldt. De stelling van Servatius dat [gedaagde] dit bedrag eerst ná het uitbrengen van het exploot van dagvaarding heeft voldaan, moet derhalve feitelijk onjuist geacht worden.
[gedaagde] was gehouden om de huurachterstand te voldoen. Nu zij reeds voorafgaand aan de betekening van het exploot de achterstallige huur heeft betaald, wordt de vordering in hoofdsom afgewezen.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten komt voor toewijzing in aanmerking. Hoewel Servatius niet (expliciet) heeft gesteld met ingang van welke datum [gedaagde] met betaling van de hoofdsom in verzuim was, heeft zij uitvoerig uiteengezet en onderbouwd dat zij [gedaagde] op 10 april 2009, 17 april 2009, 21 april 2009 en 4 juni 2009 schriftelijk heeft herinnerd en/of aangemaand. Daarenboven heeft Servatius uitdrukkelijk gesteld dat zij met [gedaagde] een betalingsregeling heeft gesloten die inhield dat op 6 april 2009 twee maanden huur ten kantore van Servatius zouden worden voldaan. Deze betalings-regeling is [gedaagde] niet nagekomen en [gedaagde] is mede daarom vergoeding van buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Servatius heeft bij exploot € 728,96 inclusief vergoeding van buiten-gerechtelijke kosten gevorderd. [gedaagde] had toen al – zoals hierboven weergegeven – € 751,09 aan de incassogemachtigde van Servatius voldaan. Dit houdt in dat [gedaagde] tevens de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke betaald heeft, zodat de gehele vordering moet worden afgewezen.
Het had op de weg van (de incassogemachtigde van) Servatius gelegen om direct voorafgaand aan de betekening van het exploot van dagvaarding te controleren of de vordering inmiddels (gedeeltelijk) was voldaan. [gedaagde] had de thans toewijsbaar geachte bedragen (en zelfs meer dan dat) reeds vóór de betekening voldaan. De desondanks ingestelde vordering moet afgewezen worden, omdat Servatius [gedaagde] onnodig in rechte heeft betrokken. Servatius dient de kostenconsequenties daarvan ten volle zelf te dragen en wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Servatius tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot de datum van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.