ECLI:NL:RBMAA:2010:BK8570

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
317597 CV EXPL 08-5464
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huur bedrijfsruimte en belangenafweging tussen verhuurder en huurder

In deze zaak vordert de besloten vennootschap B.V. Gulpener Bierbrouwerij, vertegenwoordigd door mr. J.A.M.G. Vogels, de beëindiging van een huurovereenkomst met een gedaagde partij, die in het proces niet bij naam is genoemd. De huurovereenkomst betreft een bedrijfsruimte met bovenwoning, die oorspronkelijk op 18 mei 1988 is aangegaan en per 31 december 1997 is beëindigd om plaats te maken voor een nieuwe overeenkomst. Deze nieuwe overeenkomst, die op 1 januari 1998 inging, werd onderverhuurd aan een derde partij, v.o.f. In de Tennekan. Gulpener heeft in 2007 onderhandelingen gevoerd met de gedaagde over de beëindiging van de huurovereenkomst, maar deze hebben niet geleid tot een overeenkomst. Gulpener heeft de huurovereenkomst opgezegd per 1 september 2009, maar de gedaagde heeft niet schriftelijk ingestemd met deze beëindiging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Gulpener belang heeft bij beëindiging van de huurovereenkomst, omdat zij vreest dat de exploitatie van het eetcafé onder de gedaagde niet succesvol zal zijn. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat hij investeringen heeft gedaan in het gehuurde en dat hij in staat is om het eetcafé goed te exploiteren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de gedaagde zwaarder wegen dan die van Gulpener, omdat de vordering van Gulpener onvoldoende onderbouwd was. De kantonrechter heeft de vordering van Gulpener afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 18 januari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 317597 CV EXPL 08-5464
Vonnis van 18 november 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap ( in het exploot aangeduid als “maatschap”)
B.V. GULPENER BIERBROUWERIJ,
gevestigd en kantoorhoudend te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem,
eisende partij,
verder te noemen Gulpener,
gemachtigde: mr. J.A.M.G. Vogels, advocaat te Maastricht,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. F.G.F.M. Tripels, advocaat te Maastricht.
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Voor het aanvankelijke procesverloop verwijst de kantonrechter naar zijn tussenvonnis van 17 juni 2009 in de onderhavige zaak.
Ter voldoening aan bedoeld tussenvonnis heeft Gulpener nog een akte genomen, waarbij zij heeft gereageerd op de door [gedaagde] bij dupliek in het geding gebrachte producties.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
MOTIVERING
Gulpener vordert dat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - de tijdstippen worden vastgesteld waarop de tussen partijen vigerende (hoofd)huurovereenkomst eindigt respectievelijk de ontruiming door [gedaagde] dient plaats te vinden.
Tevens vordert Gulpener veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de kosten van het geding.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, mede aan de hand van de overgelegde producties, het navolgende vast.
Gulpener heeft bij huurovereenkomst d.d. 18 mei 1988 ingaande 1 februari 1987 aan [gedaagde] de te [adres] gelegen bedrijfsruimte met bovenwoning verhuurd.
[gedaagde] exploiteerde tot 1 januari 1998 in het gehuurde een eetcafé, waarvan de exploitatie met ingang van genoemde datum is overgenomen door v.o.f. In de Tennekan.
In verband met die exploitatiewisseling hebben Gulpener en [gedaagde] genoemde huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 december 1997 beëindigd en zijn zij tegelijkertijd een nieuwe huurovereenkomst aangegaan voor een periode van vijf jaar, ingaande 1 januari 1998.
Bij de aanvang van genoemde nieuwe (hoofd)huurovereenkomst tussen Gulpener en [gedaagde] heeft laatstgenoemde het door hem gehuurde onderverhuurd aan v.o.f. In de Tennekan, zulks eveneens met ingang van 1 januari 1998.
Gulpener stelt dat zij en v.o.f. In de Tennekan sedert medio 2007 met [gedaagde] in onderhandeling zijn over een beëindiging van zowel de hoofdhuur- als de onderhuurovereenkomst in verband met het feit dat v.o.f. In de Tennekan de exploitatie van haar horecabedrijf wenst te verkopen aan een derde in wie Gulpener het volste vertrouwen heeft voor wat betreft het huurderschap en de exploitatie van het horecabedrijf.
Deze onderhandelingen hebben niet tot enig resultaat geleid, waarna Gulpener zich genoodzaakt heeft gezien de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde] op te zeggen en wel met ingang van 1 september 2009.
Omdat Gulpener geen schriftelijke mededeling van [gedaagde] heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemt, heeft zij er recht op en belang bij te vorderen dat de rechter het tijdstip vaststelt waarop de huurovereenkomst zal eindigen, zulks op de grond dat haar belangen bij een beëindiging van de huurovereenkomst groter zijn dan het belang van [gedaagde] bij continuering daarvan.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
[gedaagde] heeft allereerst gesteld dat Gulpener niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de besloten “maatschap” B.V. Gulpener Bierbrouwerij geen bestaande persoon of rechtspersoon is.
Met Gulpener is de kantonrechter van oordeel dat het hier een verschrijving betreft en dat [gedaagde] door een zo evident kenbare vergissing niet in zijn verdediging is geschaad.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de onderhuurster geen partij is in de onderhavige procedure. In casu dient uitsluitend het redelijke belang van Gulpener bij beëindiging van de (hoofd)huur afgewogen te worden tegen het redelijke belang van [gedaagde] bij de voortzetting daarvan.
De belangen van de onderhuurster behoeven niet meegewogen te worden en zijn slechts relevant voor zover acht moet worden geslagen op het belang van de onderhuurster bij de voortzetting van de hoofdhuur.
Voor wat betreft het door Gulpener in rechte geëtaleerde belang heeft het volgende te gelden.
Gulpener stelt dat zij belang heeft bij continuering van het goedlopende eetcafé in verband met de daaraan verbonden bierafzet. Zij stelt verder dat zij wel vertrouwen heeft in de persoon die de exploitatie van het eetcafé van V.o.f. In de Tennekan wil overnemen maar niet in een exploitatie van [gedaagde] zelf, omdat deze in het verleden niet heeft laten zien dat hij tot een gedegen exploitatie van het eetcafé in Maastricht in staat was. Integendeel, onder zijn leiding liep het eetcafé slecht. Wanneer [gedaagde] derhalve opnieuw de exploitatie ter hand zou nemen, is de kans groot dat het eetcafé van een goedlopend horecabedrijf verwordt tot een slecht gerunde en slechtlopende zaak.
[gedaagde] stelt daartegenover dat hij vele jaren met succes het eetcafé Aux Pays-Bas aan [adres] heeft geëxploiteerd en derhalve wel degelijk in staat moet worden geacht ook het onderhavige eetcafé op een goede manier te exploiteren.
Met betrekking tot de beoordeling van een en ander kan de kantonrechter kort zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 7:296 lid 3 BW kan de kantonrechter de beëindigingsvordering toewijzen op grond van een redelijke afweging van de belangen van de verhuurder bij de beëindiging van de huur tegen die van de huurder bij verlenging van de huur.
Het belang van Gulpener is duidelijk. Gulpener wenst haar eigen drank zo veel mogelijk af te zetten via verhuur. De stelling van Gulpener dat zij geen vertrouwen heeft in [gedaagde] indien hij de exploitatie zou overnemen, is volstrekt onvoldoende met feiten, cijfers en ervaringen onderbouwd. Het gevoelen van Gulpener is slechts opgehangen aan de uiterst globale en niet nader geïllustreerde bewering dat het eetcafé eerder onder zijn leiding ‘slecht’ zou hebben gelopen. Reeds op deze grond dient de vordering van Gulpener te worden afgewezen, omdat uit hetgeen is aangevoerd niet noodzakelijkerwijs volgt dat [gedaagde] het belang van Gulpener ook maar in enig opzicht zou kunnen schaden.
Daar staat ook tegenover dat [gedaagde] belang heeft bij voortzetting van de huur omdat hij - zoals hij stelt en door Gulpener niet althans onvoldoende gemotiveerd wordt bestreden - investeringen in het gehuurde heeft gepleegd die hij zou verliezen indien er een einde zou komen aan de huurrelatie met Gulpener.
Met [gedaagde] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat het belang aan zijn kant (veel) zwaarder weegt dan het (nauwelijks onderbouwde en veeleer speculatieve) belang van Gulpener als zij zegt te vrezen voor haar bierafzet.
De kantonrechter zal derhalve de vordering van Gulpener afwijzen en Gulpener veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Veroordeelt Gulpener tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden in totaal begroot op € 1.056,60, waaronder een bedrag van € 625,-- ter zake van salaris en noodzakelijk gemaakte verschotten van de gemachtigde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP