ECLI:NL:RBMAA:2010:BL7679

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
354665 CV EXPL 09-5185
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van waterlevering en verweer van betalingsonmacht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 10 maart 2010, vorderde de N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) betaling van een bedrag van € 556,88 van de gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op onbetaalde facturen voor geleverde drinkwater, waarbij WML stelde dat de gedaagde in verzuim was. De gedaagde voerde aan dat zij bij de Kredietbank was aangesloten en dat de betalingen niet altijd correct werden uitgevoerd, maar dit werd door de rechtbank niet als een geldige reden voor betalingsonmacht erkend.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde als afneemster van water verplicht was haar betalingsverplichtingen jegens WML na te komen, ongeacht de rol van de Kredietbank. De rechtbank wees de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 455,13 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2009. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat WML onvoldoende had aangetoond dat deze kosten redelijk waren in de zin van de wet.

De rechtbank benadrukte dat de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden Drinkwater niet voldoende was onderbouwd door WML, waardoor de vordering niet op deze voorwaarden kon worden gebaseerd. De gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van WML, die op € 357,25 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknummer: 354665 CV EXPL 09-5185
typ: MO
vonnis van 10 maart 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg,
gevestigd te Maastricht,
verder ook te noemen: WML,
eisende partij,
gemachtigden: J.D. Kuik, deurwaarder te Eindhoven en mr. P.L.J.M. Guinée, adviseur te Den Haag (ten kantore van Intrum Justitia Nederland B.V.)
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Voor het aanvankelijke procesverloop verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 23 december 2009.
Ter voldoening aan dat tussenvonnis heeft WML ter rolzitting van 13 januari 2010 een conclusie van repliek genomen. [gedaagde] heeft schriftelijk gereageerd. Bedoelde brief met bijlage zal als conclusie van dupliek worden aangemerkt.
Vervolgens is wederom uitspraak bepaald.
MOTIVERING
a. de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert WML de veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 556,88, vermeerderd met de wettelijke rente over € 455,13 vanaf 16 oktober 2009 tot de dag van algehele voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van het geding.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 455,13 : hoofdsom (onbetaald gelaten facturen)
€ 26,75 : tot en met 16 oktober 2009 vervallen rente
€ 75,00 : vergoeding van buitengerechtelijke kosten exclusief btw.
b. het geschil
Ter onderbouwing van haar vordering stelt WML dat zij aan [gedaagde] drinkwater geleverd heeft op het adres [adres] en dat [gedaagde] door de afname van het water de levering erkend heeft. WML acht de door haar gehanteerde “Aansluitvoorwaarden Drinkwater” en “Algemene Voorwaarden Drinkwater” van toepassing op de levering. Op grond van artikel 15 van de Algemene Voorwaarden Drinkwater is WML bevoegd om aan [gedaagde] periodiek een voorschot in rekening te brengen en hanteert zij een betalingstermijn van veertien dagen. Indien niet binnen deze termijn wordt betaald, wordt een nieuwe termijn van betaling vastgesteld. Ondanks herinnering en/of aanmaning heeft [gedaagde] nagelaten haar betalingsverplichting jegens WML na te komen. WML vordert om die reden betaling van het geleverde water, wettelijke rente “ingaande op de vervaldag” en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Omdat btw kan worden verrekend, wordt geen post btw aan de vordering toegevoegd.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende datum mondeling geantwoord, en wel aldus: “De vordering klopt. We zijn al twee jaar bij de Kredietbank aangesloten, betalingen lopen via de Kredietbank. De betalingen worden echter niet altijd correct uitgevoerd. De Kredietbank heeft wel al eerder facturen van de waterleidingmaatschappij voldaan. Ik wil wel betalen, maar heb de financiële middelen niet. De fout ligt in deze zaak bij de Kredietbank die de betalingen aan de waterleidingsmaatschappij niet heeft verricht.”
In voortgezet debat stelt WML dat naar haar mening onbetwist is komen vast te staan dat zij drinkwater heeft geleverd op het onderhavige adres en dat de “Aansluitvoorwaarden Drinkwater” en de “Algemene Voorwaarden Drinkwater” van toepassing zijn op de levering. WML betoogt dat [gedaagde] als contractante verantwoordelijk is voor het naleven van haar betalingsverplichting jegens WML.
Bij dupliek erkent [gedaagde] dat zij “de W.M.L. moet betalen”, maar zij benadrukt hetgeen verschuldigd is niet ineens te kunnen betalen, omdat haar daartoe onvoldoende financiële middelen ter beschikking staan. Zij houdt de mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling open.
c. de beoordeling
Doordat deze niet weersproken worden, staan de vordering (in hoofdsom) en de grondslag waarop deze berust, in beginsel vast. Het verweer dat de Kredietbank zou zorgdragen voor betaling van de voorschotten, doet niets af aan de plicht van [gedaagde] als afneemster van water tot het nakomen van haar betalingsverplichting jegens WML. Bovendien kan de Kredietbank geen (voorschot)nota’s voldoen indien er te weinig saldo op de budgetbeheerrekening van [gedaagde] staat. Ook het beroep op betalingsonmacht van [gedaagde] kan om voormelde reden niet slagen. Wel staat het [gedaagde] vrij om WML om die reden een betalingsregeling voor te stellen.
De post vervallen rente ad € 26,75 zal worden afgewezen, nu WML niet (expliciet) heeft gesteld met ingang van welke datum [gedaagde] met betaling van de hoofdsom in verzuim was. WML heeft vermeld dat zij (op grond van de “Algemene Voorwaarden Drinkwater”) een betalingstermijn van veertien dagen hanteert en dat zij, wanneer deze betaaltermijn verstrijkt, een wanbetaler schriftelijk op de hoogte brengt van het onbetaald laten van de nota, onder “vaststelling” van een nieuwe termijn van betaling. WML heeft echter nagelaten te stellen dat en waarom een dergelijke (oorspronkelijke en/of nadere) termijn een fataal karakter heeft. Voor zover WML deze stelling grondt op de “Algemene Voorwaarden Drinkwater”, heeft het volgende te gelden. Het enkel stellen dat voormelde voorwaarden van toepassing zijn op de onderhavige levering is onvoldoende om aan te nemen dat zij ook van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst. Het had op de weg van WML gelegen om te stellen en met bescheiden te onderbouwen dat, wanneer en hoe de “Algemene Voorwaarden Drinkwater” bedongen zijn en dat deze voor of tijdens het aangaan van de overeenkomst ter hand gesteld zijn aan de consument. Nu WML zulks heeft nagelaten, is de toepasselijkheid van de “Algemene Voorwaarden Drinkwater” in rechte niet voldoende komen vast te staan, zodat WML haar vordering niet (mede) kan baseren op algemene voorwaarden. Verder is gesteld noch gebleken dat op een concrete datum van rechtswege of door ingebrekestelling verzuim is ingetreden. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente berekend is. Wel is de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding toewijsbaar, omdat [gedaagde] in ieder geval vanaf die datum in verzuim was.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal in verband hiermee eveneens worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet kan worden vastgesteld dat [gedaagde] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de gestelde activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat er ook andere redenen zijn om dit onderdeel van de vordering af te wijzen. WML heeft immers omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door eisende partij bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven.
[gedaagde] zal tot slot als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van WML gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan WML tegen bewijs van kwijting te voldoen de somma van
€ 455,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2009 tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van WML tot de datum van dit vonnis begroot op € 357,25, waarin begrepen een bedrag van € 120,00 aan salaris gemachtigde.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.