ECLI:NL:RBMAA:2010:BL7687

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358264 CV EXPL 09-5666
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering in civiele procedure door gebrekkig procederen van eisende partij

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 24 februari 2010, vorderde de Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (NEM) de gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 692,77, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op een vermeende achterstand in betalingen voor geleverde gas- en elektriciteitsdiensten. NEM stelde dat de overeenkomst tot levering op 21 november 2008 via haar website was gesloten, maar verzuimde om voldoende bewijs te leveren van deze overeenkomst en de bijbehorende facturen. De gedaagde partij, die in persoon procedeerde, betwistte de vordering en stelde dat er geen contractuele grondslag was voor de gevorderde bedragen.

De kantonrechter oordeelde dat NEM haar stelplicht niet had nageleefd en onvoldoende bewijs had geleverd om de vordering te onderbouwen. De rechter merkte op dat NEM niet had aangetoond hoe de achterstand was ontstaan en welke specifieke bedragen in rekening waren gebracht. Bovendien werd opgemerkt dat de gedaagde partij niet had bewezen dat zij enige betalingen had gedaan, ondanks dat NEM in haar aanmaning een vergissing had gemaakt door te stellen dat er al een betaling was ontvangen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van NEM af, waarbij werd vastgesteld dat het gebrekkig procederen van NEM de reden was voor de afwijzing. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde procesvoering, vooral in civiele zaken waar financiële vorderingen aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 358264 CV EXPL 09-5666
typ: RK
Vonnis d.d. 24 februari 2010
in de zaak van
DE NEDERLANDSE ENERGIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eisende partij,
verder te noemen: NEM,
gemachtigden: J.H.L. Sinckiewicz, deurwaarder te Maastricht en mr. P.L.J.M. Guinée, adviseur te Den Haag (ten kantore van Intrum Justitia Nederland B.V.)
tegen
[gedaade],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
in persoon procederend.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de navolgende processtukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 19 november 2009 met twee producties in fotokopievorm;
-conclusie van antwoord met twintig bijlagen;
-conclusie van repliek met één meervoudige productie in fotokopievorm;
-conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert NEM de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 692,77, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 533,43 vanaf 13 november 2009 tot aan de dag van algehele voldoening.
De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 533,43 hoofdsom (onbetaald gelaten voorschotbedragen en/of afrekeningen)
€ 9,34 tot 13 november 2009 vervallen wettelijke rente
€ 150,00 vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Het is van zogenoemde ‘repeat-players’ bekend dat zij hun vordering bij exploot van dagvaarding vaak op summiere wijze toelichten - en in geval van gemotiveerd verweer pas in tweede ronde bij repliek een poging tot toelichting en/of onderbouwing ondernemen - doch NEM maakt het in het onderhavige geval wel erg bont.
NEM begint met uit te leggen - in zuiver globale en theoretische termen - dat haar klanten ‘doorgaans’ een overeenkomst met haar afsluiten via internet en in andere gevallen telefonisch, dan wel met een antwoordkaart, of doordat ‘eiseres’ (bedoeld zal zijn: een medewerker van NEM) bij de klant ‘langs is geweest’.
NEM verzuimt vervolgens om te stellen op welke wijze de onderhavige overeenkomst is gesloten. NEM stelt dat [gedaagde] in de betalingen van de voorschotbedragen ‘c.q.’ afrekeningen een achterstand heeft laten ontstaan van € 533,43, doch zij laat daarbij volkomen in het midden op welke periode die achterstand betrekking heeft, hoe die achterstand is opgebouwd en wanneer de betreffende factu(u)r(en) - waarvan geen kopieën zijn meebetekend - aan [gedaagde] zijn verstuurd. De gevorderde wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten worden in het exploot eveneens op volstrekt ontoereikende wijze toegelicht. Een concrete verzuimdatum noch een specifieke verzuimgrond is genoemd. Bijgevoegde “produkties” zijn niet toegelicht.
Pas na het gemotiveerde antwoord (waar inhoudelijk nog wel het een en ander over op te merken valt, maar daarover later meer), verklapt NEM dat de onderhavige overeenkomst tot levering van gas en elektriciteit op 21 november 2008 via haar website is gesloten. NEM voegt daaraan eerst toe dat [gedaagde] niet kenbaar heeft gemaakt dat zij een tijdelijk contract wenste te sluiten, om vervolgens op te merken dat [gedaagde] bij de aanvraag heeft gekozen voor een overeenkomst met een duur van drie jaar (kennelijk is NEM de mening toegedaan dat een termijn van drie jaar niet als ‘tijdelijk’ is aan te merken, maar dat terzijde).
NEM betoogt dat zij, conform de overeenkomst, op 5 januari 2009 is gestart met de levering van gas en elektriciteit aan het adres [adres], en dat zij die levering op 7 februari 2009 heeft gestaakt, omdat Nuon vanaf dat moment de levering van gas en elektriciteit zou gaan verzorgen. NEM heeft op 16 februari 2009 een eindfactuur aan [gedaagde] toegezonden ten bedrage van € 223,13.
Vervolgens zegt NEM op 23 maart 2009 van Nuon bericht te hebben ontvangen dat de eerdergenoemde overname door Nuon ‘ten onrechte’ had plaatsgevonden, waarna NEM de levering van gas en elektriciteit vanaf 23 maart 2009 weer heeft hervat en wel tot 27 mei 2009. Daarna zou de levering overgenomen zijn door een (dit keer niet met name genoemde) andere leverancier. Wegens die hervatting van de levering is de eerdergenoemde eindfactuur van 16 februari 2009 komen te vervallen en heeft NEM op 29 juni 2009 een nieuwe eindfactuur ten bedrage van € 460,43 aan [gedaagde] gezonden voor beide genoemde leveringsperioden. Het laten vervallen van de eerdere eindnota ten bedrage van € 223,13 is door NEM in een aanmaning van 3 juli 2009 per abuis omschreven als een door [gedaagde] gedane betaling. [gedaagde] heeft echter tot op heden niets betaald aan NEM.
NEM verklaart een op de eindfactuur van 29 juni 2009 vermeld bedrag van € 98,00 als een reeds in rekening gebracht termijnbedrag, een onbetaald gelaten voorschotfactuur van januari 2009.
Met dit laatste lijkt NEM zich op het standpunt te stellen dat het bedrag van de eindnota niet € 460,43 had moeten zijn, maar (€ 460,43 + € 98,00 =) € 558,43. Daarmee heeft NEM echter nog steeds niet inzichtelijk gemaakt hoe zij aan het thans gevorderde bedrag van € 533,43 komt. Een mogelijke verklaring voor dit verschil (van € 25,00) zou kunnen liggen in de meebetekende productie 1 bij het exploot (die door NEM als een ‘specificatie’ wordt aangeduid). Dit verder niet toegelichte vierregelige “document” is een tamelijk onbegrijpelijke computeruitdraai waarop gedebiteerde bedragen van € 460,43 en € 98,00 onder elkaar vermeld staan, met daaronder eerst een positief bedrag van € 25,00 en daar weer onder een van een minteken voorzien bedrag van € 50,00. NEM heeft het niet nodig gevonden om uit te leggen waar die bedragen voor staan en hoe zij zich tot elkaar verhouden.
Dat [gedaagde] met NEM de levering van gas en elektriciteit vanaf 23 maart 2009 tegen betaling is overeengekomen onderbouwt NEM met de stelling dat zij van Nuon het bericht had ontvangen dat de overname per 7 februari 2009 ‘ten onrechte’ had plaatsgevonden en dat NEM de levering per 23 maart 2009 weer heeft hervat. NEM verwijst hiertoe naar de bij repliek in het geding gebrachte productie 3. Dit is een (gestandaardiseerde) brief van Nuon d.d. 23 maart 2009, waarin Nuon aan NEM mededeelt dat zij een ‘onterecht doorgevoerde switch’ zal herstellen conform het “marktmodel onterecht doorgevoerde switches”, en waarin zij NEM verzoekt om binnen vijf werkdagen te reageren.
Hoewel NEM het kennelijk niet nodig vindt om enige uitleg te geven van de feiten aan de hand van het in dit briefje gebezigde vakjargon (en zonder dat in die brief ook maar gesproken wordt over leveranties van gas en/of elektriciteit) gaat de kantonrechter er van uit dat het een verzoek betreft van Nuon aan NEM om (kennelijk ingaande 23 maart 2009) de levering van gas en elektriciteit aan het onderhavige adres te hervatten. Uit niets blijkt echter dat hiermee enige bemoeienis van [gedaagde] zelf gepaard is gegaan. Gesteld noch gebleken is dat NEM, na ontvangst van genoemde brief van Nuon, op enig moment met [gedaagde] in contact is getreden over een eventuele hernieuwde levering van gas en elektriciteit door NEM per 23 maart 2009, laat staan dat [gedaagde] zich daar op enig moment mee akkoord heeft verklaard. Dit laatste wordt overigens door [gedaagde] onder punt 5 bij dupliek expliciet betwist.
Bij dit alles komt nog dat NEM voor het eerst bij repliek gewag maakt van het feit dat zij
€ 250,00 (bijna de helft van het thans gevorderde bedrag) in rekening heeft gebracht als ‘opzegvergoeding’, in verband met de ‘voortijdige’ beëindiging (van de leverings-overeenkomst). Een dergelijke opzegvergoeding is volgens NEM in overeenstemming met de “richtsnoeren redelijke opzegvergoeding vergunninghouders 2008” van ‘NMa’.
In de eerste plaats verzuimt NEM om zelfs maar te stellen (laat staan te onderbouwen) dat deze “richtsnoeren” op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn en daarmee [gedaagde] regarderen. NEM laat zelfs na om, ter adstructie van de hoogte van de ‘opzegvergoeding’, een (kopie) van die “richtsnoeren” in het geding te brengen.
In de tweede plaats heeft [gedaagde] zich bij antwoord expliciet op het standpunt gesteld dat zij om een ‘tijdelijke’ levering had verzocht voor de periode dat de onderhavige woning niet bewoond (verhuurd) zou zijn, en dat dit volgens NEM ‘geen probleem was’. Bij die stand van zaken had het op de weg van NEM gelegen om haar stelling dat een leveringsperiode van drie jaar was overeengekomen nader met stukken dan wel anderszins te adstrueren, doch zij heeft dit ten enenmale nagelaten. Daarmee is zelfs de vraag of sprake is geweest van voortijdige beëindiging van een overeenkomst door NEM onvoldoende beantwoord.
Ten slotte blijkt uit de door [gedaagde] bij antwoord in het geding gebrachte kopie van de eerste factuur van 16 februari 2009 dat de (uit meer componenten opgebouwde) boete
€ 239,08 bedraagt en niet € 250,00 (zoals NEM bij repliek stelt). In een volgende factuur is hiervoor zelfs een bedrag van € 264,08 in rekening gebracht. Ook ten aanzien van deze discrepanties laat NEM na ook maar enige uitleg te verschaffen.
Gelet op het bovenstaande komt de vordering, deels bij gebrek aan een contractuele grondslag en met name omdat NEM zowel haar gemotiveerde stelplicht als haar verplichtingen tot het aanduiden van concrete bewijsmiddelen en het doen van een gespecificeerd bewijsaanbod verzaakt, niet voor toewijzing in aanmerking.
Ten aanzien van het verweer merkt de kantonrechter - ten overvloede, maar toch - op dat [gedaagde] bij haar antwoord stelt dat uit de aanmaning van 3 juli 2009 van NEM ‘blijkt’ dat zij al € 233,13 heeft betaald, doch een bewijs van die betaling is door [gedaagde] aangeboden noch in het geding gebracht.
Nadat NEM bij repliek uitdrukkelijk had verklaard dat de vermelding van een betaling door [gedaagde] op de bewuste aanmaning een vergissing betrof en dat [gedaagde] helemaal niets heeft betaald, heeft [gedaagde] bij dupliek wederom aangevoerd dat uit de bewuste aanmaning blijkt ‘dat NEM zelf al aangeeft reeds € 223,13 van [gedaagde] te hebben ontvangen’. [gedaagde] gaat aldus volkomen voorbij aan de uitleg die NEM had gegeven. Zij laat ook na bewijs van betaling over te leggen dan wel een daarop toegespitst bewijsaanbod te doen. Het heeft er alle schijn van dat [gedaagde] zich op dit punt niet ten volle bewust is van de ingevolge artikel 21 Rv op haar rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Daar de vordering van NEM echter, zoals reeds is overwogen, niet voor toewijzing in aanmerking komt, blijft dit voor [gedaagde] zonder andere nadelige gevolgen dan dat daarin aanleiding wordt gevonden om de proceskosten te compenseren.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst met NEM beëindigd is op 9 januari 2009 omdat zij het pand vanaf die datum aan een derde heeft verhuurd, berust op een misvatting harerzijds. Dat zij het pand aan een derde verhuurt, is volstrekt irrelevant en doet op geen enkele wijze af aan een eventuele nakomingsverplichting wegens een overeenkomst die op eigen naam is aangegaan.
Het is dan ook zeker niet het verweer van [gedaagde], maar uitsluitend het gebrekkig procederen van NEM zelf dat aan toewijzing van de onderhavige vordering in de weg staat.
Het komt de kantonrechter in het licht van het voorgaande juist voor om de met de procedure gemoeide kosten in het geheel te compenseren in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
BESLISSING
Wijst de vordering af.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.