RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 341721 CV EXPL 09-3348
typ: MO
vonnis van 3 februari 2010
[NAAM]
wonend te [woonplaats],
opposerende partij,
hierna ook te noemen: [opposerende partij]
gemachtigde: mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te [Vaals]]
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ORANGE NL BREEDBAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geopposeerde partij,
hierna ook te noemen: Orange,
gemachtigden: J.H.L. Sinkiewicz, deurwaarder te Maastricht en mr. P.L.J.M. Guinée, adviseur te Den Haag (ten kantore van Intrum Justitia Nederland B.V.).
[opposerende partij] is bij exploot van dagvaarding van 10 juli 2009 in verzet gekomen tegen een op vordering van Orange door de Rechtbank Maastricht, Sector Kanton, locatie Maastricht bij verstek gewezen vonnis van 24 juni 2009 onder zaaknummer 336796 CV EXPL 09-2693 en heeft alsnog verweer gevoerd.
Orange heeft bij telefaxbericht geconcludeerd voor antwoord in oppositie en heeft zich daarvoor mede beroepen op twee (deels meervoudige) producties.
[opposerende partij] heeft vervolgens een conclusie van repliek in oppositie genomen.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag is gesteld.
Nu het tegendeel niet is gesteld en daarvan ook niet is gebleken, neemt de kantonrechter aan dat [opposerende partij] tijdig in verzet is gekomen van het tegen hem als gedaagde onder zaaknummer 336796 CV EXPL 09-2693 gewezen verstekvonnis van 24 juni 2009, waarbij hij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 563,62, vermeerderd met de wettelijke rente over € 528,14 vanaf 30 mei 2009 tot de dag van algehele voldoening. Bij voormeld vonnis is [opposerende partij] tevens veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
[opposerende partij] vordert thans voornoemd verstekvonnis te vernietigen en hem te ontheffen van de daarbij uitgesproken veroordeling, met verwijzing van Orange in de kosten van dit geding.
[opposerende partij] erkent dat hij zich in november 2007 bij Orange heeft aangemeld voor de telecommunicatiediensten zoals genoemd in het oorspronkelijke exploot van dagvaarding. [opposerende partij] betwist echter dat de algemene voorwaarden van Orange aan hem zijn toegezonden en dat die algemene voorwaarden van toepassing zijn. In december 2007 heeft hij een pakketje ontvangen, dat onder andere een modem bevatte. Omdat het modem niet werkte, heeft [opposerende partij] op 3 januari 2008 en 5 januari 2008 telefonisch contact opgenomen met Orange. Betrand stelt dat een medewerkster van Orange hem in het telefoongesprek van 5 januari 2008 medegedeeld heeft dat er een “retourdoos” zou worden opgestuurd, waarin [opposerende partij] het modem kon opsturen. Na het retourneren van het modem heeft [opposerende partij] nooit meer iets van Orange vernomen. [opposerende partij] biedt “middels getuigen” uitdrukkelijk bewijs aan dat hij het modem heeft geretourneerd. Omdat [opposerende partij] niet meer over een modem beschikte, kon hij geen gebruik maken van de diensten van Orange. Hij acht zich daarom niet gehouden de facturen van Orange te voldoen.
Bij antwoord in oppositie erkent Orange dat [opposerende partij] op 3 januari 2008 “heeft geklaagd over de aansluiting”. Orange stelt dat zij [opposerende partij] op 8 januari 2008 heeft medegedeeld dat “de lijn wel was opgeleverd”. Daarnaast beweert zij de vraag te hebben gesteld hoe het modem precies door [opposerende partij]] was aangesloten en welke kleuren de aansluitkabels hadden. Hierna heeft zij niets meer van [opposerende partij]] vernomen en verkeerde zij in de veronderstelling dat de problemen waren opgelost. Volgens Orange heeft de vader van [opposerende partij] haar op 16 april 2008 telefonisch laten weten dat de verbinding nog steeds niet werkte. Orange was op dat moment al overgegaan tot ontbinding van de overeenkomst. Zij ontkent dat het modem retour is ontvangen.
Bij repliek in oppositie persisteert [opposerende partij] bij hetgeen hij bij verzetexploot heeft gesteld. Voorts ontkent [opposerende partij] dat hij een e-mailbericht van 8 januari 2008 van Orange heeft ontvangen. Hij biedt nogmaals aan de stelling dat hij het modem aan Orange heeft geretourneerd, met getuigenverklaringen te bewijzen.
Vaststaat dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten tot het tegen betaling verlenen respectievelijk verkrijgen van toegang tot het internet en bijkomende diensten. Tussen partijen is niet in geschil dat Orange in december 2007 een modem aan [opposerende partij] heeft geleverd, die hem bij een correcte werking in staat zou hebben gesteld toegang te hebben tot het internet.
Tussen partijen is nog in geschil de vraag of [opposerende partij] het modem heeft geretourneerd, met als gevolg dat hij in het bevestigende geval de in rekening gebrachte verbruikerskosten niet verschuldigd is. [opposerende partij] heeft erkend dat hij het modem heeft ontvangen, zodat van dit gegeven in rechte kan worden uitgegaan. Zonder voldoende bewijs(indicaties) moet ervan uit worden gegaan dat [opposerende partij] het modem niet althans niet op afdoende wijze heeft geretourneerd. [opposerende partij] stelt weliswaar dat hij op 5 januari 2009 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van Orange die hem adviseerde het modem in een daarvoor bestemde “retourdoos” terug te zenden, maar hij heeft nagelaten dit telefooncontact preciezer te beschrijven en/of nadere details te noemen over inhoud van het gesprek en nasleep. Hij heeft zelfs de naam van de medewerker van Orange met wie hij voormeld gesprek zegt te hebben gevoerd, ongenoemd gelaten. Ook heeft [opposerende partij] niet inzichtelijk gemaakt op welke datum en hoe hij het modem retour heeft gezonden en heeft hij geen reactie gegeven op de stelling dat zijn vader op 6 april 2008 Orange telefonisch heeft laten weten dat de verbinding nog steeds niet werkte. Deze stelling impliceert immers dat [opposerende partij] het modem vóór het moment dat Orange de overeenkomst ontbonden heeft, niet aan haar heeft geretourneerd. Het had op de weg van [opposerende partij] gelegen om hieromtrent veel specifiekere informatie te verschaffen en die informatie zo mogelijk te documenteren of van bewijsindicaties te voorzien. Zonder een dergelijke uitwerking immers blijft zijn bewering volledig in de lucht hangen. [opposerende partij] heeft daarenboven in het exploot en bij repliek in oppositie slechts in algemene termen bewijs aangeboden van zijn stellingen en zelfs de personen die als getuige(n) zouden kunnen optreden, niet bij naam aangeduid. Dit bewijsaanbod zal als te vaag en in het geheel niet toegespitst op hetgeen in dezen dient te worden bewezen, worden gepasseerd. Gezien het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat [opposerende partij] het modem niet heeft geretourneerd, met als gevolg dat [opposerende partij] in beginsel gehouden is de vervallen maandelijkse termijnen te voldoen.
De vordering tot betaling van de facturen van 1 januari 2008 en 1 februari 2008 wordt tot een bedrag van € 67,43 toegewezen, omdat deze facturen zien op de onbetaald gelaten maandelijks verschuldigde abonnementkosten over de periode waarvan [opposerende partij] niet heeft aangetoond dat hij het modem had geretourneerd. Inhoudelijk is ook geen verweer gevoerd tegen omvang en samenstelling van deze facturen.
De vordering tot betaling van de factuur d.d. 1 maart 2008 ten bedrage van € 319,21 zal daarentegen alsnog worden afgewezen. Deze factuur ziet op “doorbelasting” van de door Orange “over de volledige looptijd van het abonnement aan externe leveranciers verschuldigd geraakte kosten”. Orange kan niet volstaan met deze (onnavolgbare) globale bewering zonder deze nader te specificeren. Het had op de weg van Orange gelegen om expliciet te stellen op welke grond de overeenkomst (door ontbinding) is beëindigd en over welke periode zij betaling van “de resterende abonnementskosten” (kennelijk bij wijze van schadevergoeding) vordert. Daarnaast had zij haar vordering ter zake moeten specificeren en/of verdere onderbouwing moeten geven van beweerde schade naar precieze aard, herkomst en omvang.
De bij facturen van 1 april 2008 en 1 mei 2008 in rekening gebrachte bedragen komen in verband hiermee eveneens niet voor toewijzing in aanmerking. Orange heeft immers verzuimd expliciet bij antwoord in oppositie te stellen en te onderbouwen op welke specifieke schadepost deze kosten betrekking hebben, op welke grond zij betaling van deze posten vordert en op welke manier de prijs is bepaald.
De vordering tot vernietiging van het vonnis van 24 juni 2009 slaagt ten aanzien van de bij verstek toegewezen post vervallen rente eveneens. Orange heeft immers niet (expliciet) gesteld met ingang van welke datum [opposerende partij]] met betaling van de hoofdsom in verzuim was. Orange heeft het er over dat zij [opposerende partij] ‘diverse’ malen schriftelijk heeft herinnerd en/of aangemaand de achterstand in de betaling van facturen te voldoen. Orange heeft echter nagelaten te vermelden dat, wanneer en op welke grond [opposerende partij] (daardoor) in verzuim is geraakt. Verder is gesteld noch gebleken dat op enige datum van rechtswege verzuim is ingetreden. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente is berekend. Wel is de wettelijke rente vanaf 30 mei 2009 toewijsbaar, omdat [opposerende partij] in ieder geval vanaf die datum door de daad van dagvaarding in verzuim is geraakt.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal in verband hiermee eveneens worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet kan worden vastgesteld dat [opposerende partij] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld dat de gestelde activiteiten hebben geleid tot (naar noodzaak en omvang) redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er ook andere redenen zijn om dit onderdeel van de vordering af te wijzen. Orange heeft immers omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) onvoldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden zijn verricht en kosten zijn gemaakt die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat de door Orange bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven.
Zowel wegens de afwijzing van het grootste deel van de vordering als in verband met de magere wijze waarop Orange haar vordering heeft geformuleerd en onderbouwd, acht de kantonrechter termen aanwezig om de met de procedure gemoeide kosten in het geheel te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel in de verstekzaak als in verzet.
Gezien het voorgaande dient het bij verstek gewezen vonnis te worden vernietigd, althans ten aanzien van de toegewezen bedragen te worden herzien.
Vernietigt het vonnis dat op 24 juni 2009 bij verstek is gewezen en stelt, opnieuw rechtdoend, daarvoor het volgende in de plaats.
Veroordeelt [opposerende partij] om aan Orange tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 67,43, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2009 tot de dag van algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in de aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.