ECLI:NL:RBMAA:2010:BL8118
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.W.A. van den Berg
- I. Becker-Hartenhof
- R.A.J. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Beslaglegging op onroerende goederen en de rechtmatigheid daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 maart 2010 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat strekt tot opheffing van beslag gelegd door het openbaar ministerie op onroerende goederen van klager. Het klaagschrift is ingediend op 28 september 2009 en betreft een groot aantal onroerende goederen die in beslag zijn genomen op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden en dat zij bevoegd is om het klaagschrift te behandelen. Tijdens de zitting op 19 februari 2010 hebben de officier van justitie en de raadsman van klager hun standpunten uiteengezet. De raadsman heeft betoogd dat het beslag onrechtmatig is, omdat er geen rechterlijke machtiging is verleend voor de wijziging van de grondslag van het beslag. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de vader van klager niet schuldig is aan de strafbare feiten die aan de basis van het beslag liggen, en dat het beslag disproportioneel is in verhouding tot de waarde van de onroerende goederen.
De officier van justitie heeft echter gesteld dat het beslag rechtmatig is, omdat er een strafrechtelijk financieel onderzoek is geopend en dat er geen aparte machtiging vereist was voor het leggen van conservatoir beslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag voldoet aan de formele vereisten en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat klager wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de onroerende zaken afkomstig zijn uit misdrijf. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het klaagschrift ten aanzien van het klassiek beslag gegrond is en heeft de opheffing van dit beslag gelast. Ook het klaagschrift ten aanzien van het conservatoir beslag is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de opheffing daarvan gelast.