ECLI:NL:RBMAA:2010:BL8118

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RK 09/465
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op onroerende goederen en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 maart 2010 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat strekt tot opheffing van beslag gelegd door het openbaar ministerie op onroerende goederen van klager. Het klaagschrift is ingediend op 28 september 2009 en betreft een groot aantal onroerende goederen die in beslag zijn genomen op grond van artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden en dat zij bevoegd is om het klaagschrift te behandelen. Tijdens de zitting op 19 februari 2010 hebben de officier van justitie en de raadsman van klager hun standpunten uiteengezet. De raadsman heeft betoogd dat het beslag onrechtmatig is, omdat er geen rechterlijke machtiging is verleend voor de wijziging van de grondslag van het beslag. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de vader van klager niet schuldig is aan de strafbare feiten die aan de basis van het beslag liggen, en dat het beslag disproportioneel is in verhouding tot de waarde van de onroerende goederen.

De officier van justitie heeft echter gesteld dat het beslag rechtmatig is, omdat er een strafrechtelijk financieel onderzoek is geopend en dat er geen aparte machtiging vereist was voor het leggen van conservatoir beslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beslag voldoet aan de formele vereisten en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat klager wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de onroerende zaken afkomstig zijn uit misdrijf. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het klaagschrift ten aanzien van het klassiek beslag gegrond is en heeft de opheffing van dit beslag gelast. Ook het klaagschrift ten aanzien van het conservatoir beslag is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft de opheffing daarvan gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Rekestnummer: 09/465
Deze beschikking is gegeven door de rechtbank te Maastricht, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van
[naam klager],
geboren [geboortegegevens],
wonende [adresgegevens],
hierna te noemen: (de) klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen te Maastricht, ten kantore van zijn raadsman mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag dat door het openbaar ministerie ex artikel 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering is gelegd op een groot aantal onroerende goederen.
2. De procesgang
Het klaagschrift is op 28 september 2009 ter griffie van de rechtbank ingediend. Ter zitting in raadkamer van 9 december 2009 is de behandeling van het klaagschrift voor bepaalde tijd aangehouden, waarbij de raadsman in de gelegenheid werd gesteld de inhoud van het klaagschrift aan te passen naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden omtrent de panden.
Bij verweerschrift van 10 februari 2010 voorzien van bijlagen heeft de officier van justitie zijn standpunt in dezen kenbaar gemaakt.
Op 19 februari 2010 is de behandeling van het klaagschrift voortgezet. De officier van justitie enerzijds, klager en zijn raadsman anderzijds, hebben bij die gelegenheid hun respectieve standpunten uiteengezet, zulks aan de hand van een schriftelijke toelichting c.q. pleitnota.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
3. De bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd van het onderhavige klaagschrift kennis te nemen, nu
de inbeslagneming binnen haar arrondissement heeft plaatsgevonden.
4. De ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ingediend binnen de bij artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn. Het klaagschrift is derhalve ontvankelijk.
5. De verdere beoordeling
5.1. Vaststaande feiten
Door de deurwaarder is op 28 juli 2009, na een daartoe door de officier van justitie gegeven last, strafvorderlijk beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: klassiek beslag) gelegd op in totaal 9 onroerende zaken welke geheel of gedeeltelijk aan de klager toebehoren.
Op vordering van de officier van justitie op 27 november 2009 heeft de rechter-commissaris schriftelijk machtiging verleend tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO)
Op 4 december 2009 heeft de deurwaarder – op last van de officier van justitie – een groot deel van het klassieke beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op de onroerende goederen doorgehaald (7 onroerende zaken).
Op 4 december 2009 is door de deurwaarder – op last van de officier van justitie – ten laste van klager conservatoir beslag gelegd op in totaal 9 onroerende zaken (geheel of gedeeltelijk) aan klager toebehorend.
Het klassiek beslag betreft daardoor thans nog 2 onroerende zaken. Op deze 2 onroerende zaken rust zowel klassiek- als conservatoir beslag.
5.2. Het standpunt van klager
5.2.1.
De raadsman heeft allereerst in het klaagschrift gesteld dat, indien de grondslag van het beslag gewijzigd wordt van artikel 94 in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, altijd een daartoe strekkende machtiging van de rechter-commissaris is vereist. Die ontbreekt in dit geval zodat het beslag onrechtmatig is.
5.2.2.
Ten aanzien van het conservatoir beslag is klagers raadsman van mening dat de vader van klager, [naam vader], zich niet schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten zoals omschreven in het proces-verbaal van verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 8 mei 2009. Hieruit volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat aan de vader van klager, [naam vader], door de rechter de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd.
Bovendien voldoet het conservatoir beslag op de onroerende goederen van klager niet aan de eisen die worden gesteld in artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
5.2.3.
Ten aanzien van het klassiek beslag heeft de raadsman aangevoerd dat de verbeurdverklaring een (bijkomende) straf is die alleen kan worden opgelegd als klager ter zake van een of meer van de in het proces-verbaal ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 8 mei 2009 genoemde verdenkingen zal worden veroordeeld. Gelet op het onderliggende feitencomplex is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de in beslag genomen onroerende zaken zal bevelen. Klager doelt daarbij met name op enerzijds zijn beperkte betrokkenheid bij de feiten waarvan hij verdacht wordt en de aard van die feiten en anderzijds op de waarde van de beslagen onroerende zaken.
5.2.4.
Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat het beslag disproportioneel is. Zowel uit de jurisprudentie van de Hoge Raad als die van het EHRM valt af te leiden dat het beslag proportioneel dient te zijn. Volgens de Hoge Raad kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat er naar de proportionaliteit van het beslag moet worden gekeken.
De raadsman heeft in dit verband gewezen op het verschil tussen de WOZ-waarde van de onroerendgoedportefeuille en de door het openbaar ministerie genoemde hoogte van de ontnemingsvordering. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de belastingaanslag die in casu betrekking heeft op feiten die mede de basis vormen voor het onderhavige conservatoir beslag. Een eventuele ontnemingsvordering zal daardoor van de belastingaanslag afgetrokken kunnen worden, waardoor er een kleiner of wellicht helemaal geen bedrag resteert waarvoor klager (dan wel één van zijn familieleden) aangeslagen zou kunnen worden.
5.3. Het standpunt van het openbaar ministerie
5.3.1.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het conservatoir beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het beslag rechtmatig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op 4 december 2009 het klassiek beslag grotendeels is opgeheven en in het kadaster is doorgehaald. Op dezelfde dag is door de officier van justitie bij het BOOM – bij afzonderlijke opdracht aan de deurwaarder – op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek beslag gelegd op alle onroerende zaken, ter verhaal van een eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel. Van enige omzetting van klassiek beslag in conservatoir beslag is dus geen sprake. Omdat er een SFO was geopend behoefde de officier van justitie voor het leggen van conservatoir beslag geen rechterlijke machtiging.
5.3.2.
Het ten laste van de vader van klager, [naam vader], gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaken die (blijkens kadastrale inschrijving) onder meer toebehoren aan klager heeft te gelden als een beslag als bedoeld in artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en voldoet ook aan de criteria die in dat artikel worden genoemd. Klager heeft een aanzienlijke onroerendgoedportefeuille in eigendom verkregen, welke onroerende zaken zijn aangekocht door de vader van klager, [naam vader], die feitelijk nog de zeggenschap over die onroerende zaken heeft. Gelet op de onderlinge familieband bestaan er voldoende aanwijzingen dat klager wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die onroerende zaken, die op naam van klager zijn gekomen, middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
5.3.3.
Ten aanzien van de panden waarop klassiek beslag is gelegd bestaat de gegronde verdenking dat deze (ten dele) zijn verkregen door strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrifte en (gewoonte)witwassen en dat deze panden ten dele zijn gebruikt om hennepteelt mogelijk te maken. Uit de onderliggende stukken blijkt dat de grond voor de beslaglegging nog altijd bestaat en dat er sprake is van een terechte verdenking tegen de verdachte. Ten aanzien van deze panden moet, mede gelet op wat tot nu toe werd bevonden in het onderzoek, worden geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een veroordeling en verbeurdverklaring zal komen. Dit geldt te meer, nu de Hoge Raad ten aanzien van de gronden voor het voortduren van de inbeslagneming nog eens uitdrukkelijk heeft gesteld dat er slechts een geringe mate van waarschijnlijkheid van het bestaan van die gronden behoeft te blijken.
5.3.4.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag in de huidige omvang niet disproportioneel is. Er is ten aanzien van de panden waarop klassiek beslag rust een zorgvuldige afweging gemaakt. Er worden immers niet meer panden in beslag gehouden dan waarvoor nog steeds verbeurdverklaring wordt nagestreefd, te weten de panden waarnaar actief onderzoek wordt gedaan.
Ter zake de proportionaliteit van het conservatoir beslag heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat er sprake is van meerdere preferente schuldeisers, namelijk de hypothecaire geldverstrekker en de Belastingsdienst. Een exacte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vooralsnog niet gemaakt. Daarvoor zal het onderzoek eerst afgerond moeten worden. Dat betekent dat het hier heel uitdrukkelijk gaat om een minimale voorlopige schatting. De huidige schatting van 1,5 miljoen euro is een voorlopige schatting die later nog veel hoger kan uitvallen.
5.4. Het oordeel van de rechtbank
5.4.1.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat, nu een groot deel van het klassiek beslag op 4 december 2009 door de deurwaarder op last van de officier van justitie is doorgehaald, gevolgd door hernieuwde beslaglegging op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering, er geen sprake is van een omzetting van beslag waarvoor een machtiging vereist was. Er is immers sprake van een nieuwe beslaglegging tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen klager en daarvoor is geen afzonderlijke rechterlijke machtiging vereist is. Het beslag voldoet daarom aan de formele vereisten.
5.4.2.
Klager was 11 jaar oud toen het eerste pand op zijn naam werd gezet. Het is geen feit van algemene bekendheid dat ouders de herkomst van hun gelden met hun kinderen plegen te bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de onderliggende stukken niet dan wel onvoldoende is gebleken dat klager ten tijde van het aan hem gaan toebehoren van de onroerende zaken wist dan wel gezien de omstandigheden op de gedachte had moeten komen, dat de legale herkomst van middelen waarmee de onroerende zaken werden verworven twijfelachtig is.
5.4.3.
Of de in klassiek beslag genomen panden later door de rechter eventueel verbeurd verklaard zouden kunnen worden, moet door de rechtbank worden getoetst aan het daarvoor geldende criterium dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een veroordeling en verbeurdverklaring zal komen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er nog uitvoerig onderzoek zal worden verricht ten aanzien van de hennepteelt in de panden waarop klassiek beslag berust. Daarvoor hoeft echter geen beslag op de panden te liggen. Onroerend goed kan nu eenmaal niet verdwijnen en blijft daarom altijd beschikbaar voor onderzoek.
Ook het andere argument, dat te zijner tijd verbeurdverklaring gevraagd zal worden, overtuigt de rechtbank niet. Immers, bij een veroordeling terzake van het telen van hennep ligt het niet in de rede om als bijkomende straf verbeurdverklaring van de betreffende panden op te leggen.
5.4.4.
Gelet op bovenstaande overwegingen, behoeft hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd, geen bespreking meer.
5.4.5.
Het onder 5.4.1. gegeven oordeel van de rechtbank leidt tot de conclusie dat het klaagschrift in zoverre ongegrond is en het onder 5.4.2. tot en met 5.4.3. gegeven oordeel leidt tot de conclusie dat het klaagschrift gegrond zal worden verklaard.
Aldus zal worden beslist.
DE BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van het klassiek beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gegrond en gelast de opheffing van dit beslag;
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van het conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gegrond en gelast de opheffing van dit beslag.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en
mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer op 19 maart 2010.