ECLI:NL:RBMAA:2010:BO4141

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700397-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van heroïne in auto

Op 17 november 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van heroïne. De zaak kwam voort uit een verkeerscontrole op 22 juli 2010, waarbij de verdachte als passagier in een auto zat die door de politie werd gecontroleerd. Tijdens deze controle werd een sterke wietgeur waargenomen, wat leidde tot een doorzoeking van de auto. In de rugleuning van de bijrijderstoel werden drie pakketten heroïne aangetroffen, wat resulteerde in de aanhouding van de verdachte en de bestuurder van de auto, medeverdachte [naam medeverdachte].

De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk heroïne had vervoerd, en dat zijn verklaringen over de reden van de reis naar Rotterdam ongeloofwaardig waren. De verdediging betoogde echter dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de auto. De rechtbank oordeelde dat de algemene ervaringsregel, die stelt dat een bestuurder bekend moet zijn met de inhoud van zijn auto, niet zonder meer van toepassing was op de verdachte, die als passagier meereed in een geleende auto.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne. De rechtbank achtte het opzet op het vervoer of bezit van de heroïne niet bewezen en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan te tonen dat een verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700397-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 november 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
gedetineerd P.I. Zuid Oost, H.v.B. Roermond te Roermond.
Raadsman is mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 november 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 22 juli 2010 opzettelijk 1531 gram heroïne heeft vervoerd of in elk geval in zijn bezit heeft gehad
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] opzettelijk heroïne heeft vervoerd. De officier van justitie is van mening dat verdachte en [naam medeverdachte] mogelijk leugenachtige verklaringen hebben afgelegd over (het doel van) hun reis per auto naar Rotterdam op 22 juli 2010. Ter zitting heeft verdachte namelijk iets anders verklaard dan bij de politie.
Als verdachte gelogen heeft over de reden voor zijn reis naar Rotterdam, dan kan dat tot de conclusie leiden dat verdachte opzettelijk harddrugs vervoerde. Er dient daarom nader onderzoek te worden gedaan naar het waarheidsgehalte van de verklaringen.
Ook als verdachte niet gelogen heeft over zijn reis naar Rotterdam, acht de officier van justitie de stelling van verdachte dat hij niets wist van de aanwezigheid van de verborgen heroïne in de auto, ongeloofwaardig. Het is volgens de officier van justitie onaannemelijk dat iemand anders zoveel heroïne zomaar achter laat in een auto die gebruikt wordt door mensen die daar niets van zouden weten.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat er zich heroïne in de auto bevond. Om die reden kan de verdachte de heroïne niet met opzet hebben vervoerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte is op 22 juli 2010 staande gehouden, nadat de auto waarin hij als passagier meereed door de politie was geselecteerd voor een controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Deze verkeerscontrole vond plaats in het kader van het project Waakzaam Twee.
Meteen nadat de politie de bestuurder van de auto, medeverdachte [naam medeverdachte], om zijn rijbewijs en de autopapieren had gevraagd, ontstond het vermoeden dat verdachte de Opiumwet overtrad, omdat de verbalisanten een sterke weedgeur in de auto roken. Met toestemming van [naam medeverdachte] werd de auto onderzocht met behulp van een speurhond. Vervolgens trof de politie een aantal zakjes met weed en een zakje met hasj aan. In de holle ruimte van de rugleuning van de bijrijderstoel trof men, nadat men de achterkant van de stoel had losgemaakt, 3 pakketten heroïne aan. Verdachte en [naam medeverdachte] werden hierop aangehouden.
Verdachte heeft verklaard niet te hebben geweten dat er heroïne in de auto aanwezig was. Verdachte is naar eigen zeggen op 22 juli 2010 met de bestuurder meegereden naar zijn zus in Rotterdam en was weer op weg terug naar zijn woonplaats in Limburg, toen hij werd aangehouden.
De bestuurder, [naam medeverdachte], heeft verklaard dat hij de auto had geleend van de eigenaar, [v. K.], om daar enkele dagen mee te kunnen rondrijden. [v. K.] heeft dit bevestigd en heeft eveneens verklaard niets geweten te hebben van de aanwezigheid van heroïne in zijn auto. Ook [naam medeverdachte] heeft aangegeven dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de rugleuning.
Overwegingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het dossier in de onderhavige zaak voldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat verdachte met opzet heroïne heeft vervoerd. Om het bestanddeel “opzettelijk” bewezen te kunnen achten, is vereist dat de rechtbank aan de hand van wettige bewijsmiddelen vaststelt dat verdachte op enige manier wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van harddrugs in de auto, waarin hij als passagier meereed..
In de rechtspraak wordt de algemene ervaringsregel gehanteerd dat een bestuurder van een auto geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in zijn auto. Deze regel geldt echter voor de situatie waarin men rijdt in zijn eigen auto. Immers, van de eigen auto zal men doorgaans weten wat zich daarin bevindt.
Echter, verdachte reed als passagier met [naam medeverdachte] mee, die de auto weer van een derde geleend had. In die situatie kan men niet zonder meer stellen dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van al hetgeen zich in de auto bevond en met name niet van de drugs, die goed verborgen waren achter de bekleding van een rugleuning van een stoel.
Bewijsmiddelen waaruit afgeleid kan worden dat verdachte desalniettemin moet hebben geweten dat hij harddrugs vervoerde, zijn niet te vinden in het dossier, noch in de vorm van verklaringen, noch in de vorm van bewijs dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de handel in harddrugs of anderszins.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van mening dat het niet direct voor de hand liggend is dat drugscriminelen zomaar zoveel heroïne (met zoveel waarde) onbewaakt en onbeheerd achterlaten in een auto waarin mensen zitten die daar niets vanaf zouden weten, maar deze stelling moet eveneens aangemerkt worden als een algemene ervaringsregel. Daaruit valt niet af te leiden dat in dit geval deze verdachte geweten moet hebben van de aanwezigheid van de drugs in de auto. En dus kan deze ervaringsregel niet komen in de plaats van het ontbrekende bewijs met betrekking tot de wetenschap van de aanwezigheid van de drugs.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van heroïne in de auto, acht zij het opzet op het vervoer, dan wel het bezit van de heroïne niet bewezen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Ter zitting heeft de officier van justitie aangedrongen op een onderzoek naar de geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte met betrekking tot de reden voor zijn rit naar Rotterdam. De rechtbank heeft reeds ter zitting dit verzoek gemotiveerd afgewezen omdat zelfs indien verdachte gelogen zou hebben over de reden van zijn rit naar Rotterdam dit geen bewijs zou opleveren met betrekking tot zijn wetenschap van de aanwezigheid van de drugs. Het zou verdachte wel plaatsen in een bedenkelijk daglicht maar dat is niet voldoende om een ontbrekend bewijsmiddel te vervangen.
4 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit;
-heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. I. Becker-Hartenhof en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2010.
Buiten staat
Mr. Becker-Hartenhof en mr. Hazen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juli 2010 in Maasbracht, in elk geval in de gemeente Maasgouw,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1531 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700397-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 november 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, H.v.B. Roermond te Roermond.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 3 november 2010 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.