3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] opzettelijk heroïne heeft vervoerd. De officier van justitie is van mening dat verdachte en [naam medeverdachte] mogelijk leugenachtige verklaringen hebben afgelegd over (het doel van) hun reis per auto naar Rotterdam op 22 juli 2010. Ter zitting heeft verdachte namelijk iets anders verklaard dan bij de politie.
Als verdachte gelogen heeft over de reden voor zijn reis naar Rotterdam, dan kan dat tot de conclusie leiden dat verdachte opzettelijk harddrugs vervoerde. Er dient daarom nader onderzoek te worden gedaan naar het waarheidsgehalte van de verklaringen.
Ook als verdachte niet gelogen heeft over zijn reis naar Rotterdam, acht de officier van justitie de stelling van verdachte dat hij niets wist van de aanwezigheid van de verborgen heroïne in de auto, ongeloofwaardig. Het is volgens de officier van justitie onaannemelijk dat iemand anders zoveel heroïne zomaar achter laat in een auto die gebruikt wordt door mensen die daar niets van zouden weten.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte is in het kader van het Waakzaam Twee-project van de politie onderworpen aan een verkeerscontrole, terwijl het primaire doel van de politie een controle in het kader van de bestrijding van drugsproblematiek was. De politie heeft daarom misbruik gemaakt van haar bevoegdheden. Daarbij heeft de politie de auto waarin verdachte reed, voor een verkeerscontrole geselecteerd door het kenteken van de auto te vergelijken met gegevens in een door de politie gehanteerd vergelijkingsbestand. Deze gegevens hadden daarin niet mogen worden opgenomen. Dit alles moet tot de conclusie leiden dat het bewijs in de zaak onrechtmatig is verkregen en niet mag worden gebruikt.
Ook als de rechtbank van oordeel is dat het bewijs rechtmatig is verkregen, moet verdachte worden vrijgesproken, omdat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat hij wist dat hij heroïne vervoerde. Verdachte had de auto immers geleend en de drugs waren goed verborgen in de rugleuning van de bijrijderstoel.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte is op 22 juli 2010 staande gehouden, nadat de auto waarin hij reed (komende uit de richting Rotterdam op de A2) door de politie was geselecteerd voor een controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Deze verkeerscontrole vond plaats in het kader van het project Waakzaam Twee.
Meteen nadat de politie verdachte om zijn rijbewijs en de autopapieren had gevraagd, ontstond het vermoeden dat verdachte de Opiumwet overtrad, omdat de verbalisanten een sterke weedgeur in de auto roken. Met toestemming van verdachte werd de auto onderzocht met behulp van een speurhond. Vervolgens trof de politie een aantal zakjes met weed en een zakje met hasj aan. In de holle ruimte van de rugleuning van de bijrijderstoel trof men, nadat men de achterkant van de stoel had losgemaakt, 3 pakketten heroïne aan. Verdachte en zijn passagier [naam medeverdachte] werden hierop aangehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto voor de duur van ongeveer een week geleend had, wat door de eigenaar van de auto, [v.K.], werd bevestigd. Verdachte heeft erkend dat de zakjes met weed en hasj van hem waren, maar van de heroïne die in de rugleuning verborgen was, wist hij niets af. Verdachte heeft ook aangegeven geen idee te hebben wanneer, door wie of hoe de heroïne in de auto is terechtgekomen. Verdachte is naar eigen zeggen op 22 juli 2010 naar familie in Rotterdam geweest en was op weg terug naar zijn woonplaats in Limburg, toen hij werd aangehouden.
[v.K.] en medeverdachte [naam medeverdachte] hebben verklaard niets geweten te hebben van de aanwezigheid van heroïne in de auto van [v.K.].