parketnummer: 03/703266-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 november 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 november 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 17 juli 2010 in Maastricht een overval heeft gepleegd op [kledingwinkel 1];
Feit 2: op 13 juli 2010 in Maastricht een overval heeft gepleegd op [kledingwinkel 2];
Feit 3: op 30 juni 2010 in Maastricht een overval heeft gepleegd op [tankstation 1] op de [G.];
Feit 4: op 21 juli 2010 in Maastricht een gasdrukpistool voorhanden heeft gehad dat sprekend leek op een echt vuurwapen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de drie overvallen heeft gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4, omdat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om te bepalen tot welke categorie wapens het bij verdachte aangetroffen wapen behoort.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdacht moet worden vrijgesproken, omdat het bewijs in het dossier niet buiten twijfel aantoont dat het verdachte is geweest die de overvallen heeft gepleegd. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan moet het onderzoek ter terechtzitting volgens de raadsman worden heropend, om alsnog alle gegevens met betrekking tot de gsm van verdachte aan het dossier te laten toevoegen. Deze gegevens zouden ten aanzien van de feiten 2 en 3 ontlastend bewijs kunnen opleveren.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van het plegen van drie overvallen. Van deze drie overvallen weet de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende:
Overval feit 1
Op zaterdag 17 juli 2010 te 16:30 uur werd de winkel [kledingwinkel 1], gelegen aan de [adres] te Maastricht, overvallen. Aangeefster kan de overvaller als volgt beschrijven:
? man;
? slank postuur;
? 1,80m lang;
? iets wits over zijn hoofd met twee ooggaten;
? in rechterhand een verkreukelde plastic zak, een plastic draagzak.
De overval verloopt volgens aangeefster als volgt: De overvaller zegt “papieren geld” en pakt uit de plastic draagzak een donker pistool. Dat richt hij op aangeefster. Nadat aangeefster hem geld heeft gegeven, stopt hij dat geld en het pistool in de plastic draagzak en loopt de winkel uit. Aangeefster ziet nog dat de overvaller buiten de zaak het witte ding van zijn hoofd trekt. Daardoor wordt het hoofdhaar van de overvaller zichtbaar. Dat is in de nek wat langer en de kleur is tussen wit en donker in. Tevens ziet zij dat de overvaller op een fiets stapt en wegrijdt.
Naast [kledingwinkel 1], aan de [adres], ligt een juwelier. Deze heeft twee bewakingscamera’s aan de buitenzijde van zijn pand opgehangen. De beelden ten tijde van de overval op de winkel [kledingwinkel 1] zijn uitgekeken. Hieruit blijkt dat voorafgaand aan de overval, tussen 15:55 en 16:24 uur, een man diverse malen langs de juwelier heen en weer fietst. Hij verdwijnt uit beeld in de richting van [kledingwinkel 1] of komt vanuit die richting in beeld. De laatste keer dat hij gezien wordt, rijdt de man richting [kledingwinkel 1]. Om 16:33 registreert de camera aangeefster die de juwelier binnenloopt waar ze aangeeft overvallen te zijn.
Van deze camerabeelden zijn foto’s gemaakt waarop deze fietser zichtbaar is. Deze beelden worden op dinsdag 20 juli 2010 in de juwelierszaak gezien door getuige [naam getuige 1]. Op de foto’s herkent hij zijn collega [naam verdachte] als de fietser.
Nadat [naam verdachte] is aangehouden heeft de politie het gebruik van zijn mobiele telefoon onderzocht. Daaruit blijkt dat op 17 juli 2010 om 16:24 uur een sms verzonden wordt naar de gsm van [naam verdachte]. Deze gsm bevindt zich dan onder de zendmast [nummer] aan de [adres] te Maastricht. Deze straat ligt in de nabijheid van [kledingwinkel 1].
Tevens vindt een huiszoeking plaats. Daarbij wordt in de woning van [naam verdachte] een plastic koffer aangetroffen met daarin een zwart pistool met patroonhouder. Het betreft een gaspistool. Boven op het wapen is een grijs/zilverkleurig onderdeel zichtbaar.
Overval feit 2
Op dinsdag 13 juli 2010 te 17:15 uur werd de winkel [kledingwinkel 2], gelegen aan de [adres] te Maastricht, overvallen. Aangeefster kan de overvaller als volgt beschrijven:
? blanke man;
? mager postuur;
? ongeveer 1,80m/1,85 lang;
? ecru/beige bivakmuts over zijn hoofd met twee ooggaten;
? in linkerhand een verkreukelde plastic zak;
? sprak Maastrichts dialect.
De overval verloopt volgens aangeefster als volgt: De overvaller zegt “geef het geld en snel”. In zijn linkerhand heeft hij een plastic draagzak en in zijn rechterhand een pistool. Het pistool is zwart van kleur. De overvaller houdt het pistool plat tegen zijn buik aan. De plastic zak geeft hij aan aangeefster en hij zegt: “het geld, nu!”. Nadat aangeefster het geld van twee kassa’s in de plastic zak heeft gedaan, pakt de overvaller die plastic zak en loopt hij de zaak uit. Aangeefster ziet dat de overvaller buiten de zaak de bivakmuts van zijn hoofd trekt. Daardoor wordt het hoofdhaar van de overvaller zichtbaar. Dat is krullend, donkerblond en iets langer dan de oren.
Na de overval kijkt aangeefster de beelden uit van een bewakingscamera die naast de toegangsdeur van de winkel staat en naar buiten is gericht. Daarop is zichtbaar dat de overvaller met een fiets is en voorafgaand aan de overval enige keren voor de winkel op en neer is gelopen. Deze persoon die met een fiets enkele malen voor de winkel op en neer loopt, is volgens haar dezelfde persoon die daarna de overval pleegt.
Voorafgaand aan de aanhouding van [naam verdachte] naar aanleiding van de verdenking van zijn betrokkenheid bij feit 1 is hij geobserveerd door een observatieteam. Dit observatieteam heeft filmbeelden van [naam verdachte] gemaakt. Deze filmbeelden worden bekeken door het onderzoeksteam dat zich met deze zaak bezig houdt. De verbalisanten herkennen in de beelden van het observatieteam de persoon die voor [kledingwinkel 2] op en neer loopt en die volgens aangeefster de persoon is die haar heeft overvallen.
Zoals hiervoor al is aangehaald is bij een huiszoeking in de woning van [naam verdachte] een zwart gaspistool gevonden.
Overval feit 3
Op woensdag 30 juni 2010 te 18:00 uur werd het [tankstation 1], gelegen aan de [G.] 1 te Maastricht, overvallen. Aangever kan de overvaller als volgt beschrijven:
? blanke man;
? normaal postuur;
? 1,80m lang;
? witte bivakmuts over zijn hoofd met twee ooggaten;
? wit T-shirt met op de borst een soort tekening;
? droeg een verkreukelde plastic zak, een plastic draagzak.
De overval verloopt volgens aangever als volgt: De overvaller komt binnen en legt een plastic zak op de toonbank. Daarbij zegt hij: ”geld”. Uit de plastic zak pakt hij een pistool dat zwart is van kleur met iets grijs boven op de loop. Aangever heeft toen het geld uit de kassa in de plastic zak gedaan en de overvaller heeft met de plastic zak de winkel weer verlaten.
Van de overval zijn camerabeelden van de bewakingscamera in de tankshop beschikbaar. Hierop zijn de witte muts die de overvaller draagt, het T-shirt met de opvallende tekens, de plastic zak en het zwarte pistool met het grijze vlak goed zichtbaar.
Zoals hiervoor al genoemd is [naam verdachte] voorafgaand aan de aanhouding naar aanleiding van de verdenking van zijn betrokkenheid bij feit 1 geobserveerd door een observatieteam. Dit observatieteam heeft filmbeelden van [naam verdachte] gemaakt. Deze filmbeelden worden bekeken door het onderzoeksteam dat zich met deze zaak bezig houdt. Dit onderzoeksteam stelt vast dat [naam verdachte] tijdens de observatie een identiek T-shirt draagt als de overvaller op het tankstation.
Zoals hiervoor al is aangehaald is bij een huiszoeking in de woning van [naam verdachte] een zwart gaspistool gevonden met boven op het wapen een grijs/zilverkleurig onderdeel.
Verdachte ontkent dat hij een of meerdere van deze overvallen heeft gepleegd. Hij is naar zijn zeggen evenmin de fietser die bij twee van de drie overvallen in beeld komt. Waar hij ten tijde van de overvallen wel is kan hij echter niet zeggen.
Met betrekking tot de vraag of [naam verdachte] de persoon is die de drie overvallen heeft gepleegd overweegt de rechtbank het volgende.
Het signalement dat het slachtoffer van de overval op [kledingwinkel 1] van de overvaller geeft past naadloos op verdachte. Postuur, lengte, huidskleur en haarkleur komen overeen. Ook beweegt de overvaller zich net zoals verdachte op een fiets. Vlak voordat de overval op [kledingwinkel 1] plaats vindt, wordt [naam verdachte] gezien op een fiets in de directe nabijheid van de betreffende winkel. De rechtbank twijfelt niet aan de herkenning van verdachte door de getuige [naam getuige 1]. Ook de rechtbank heeft tijdens de zitting kunnen waarnemen dat de verdachte een grote gelijkenis vertoont met de persoon op de beelden van de bewakingscamera. Daarnaast volgt ook uit het proces verbaal betreffende de gsm-gegevens van [naam verdachte] dat hij op het moment van de overval in de nabijheid van de winkel was.
Kortom, [naam verdachte] was ten tijde van de overval daar ook aanwezig. Het vorenstaande levert reeds voldoende wettig bewijs op dat verdachte de overvaller is geweest.
Daarbij komt nog het volgende. Hoewel verdachte ontkent dat hij de overvaller is, kan hij niet aangeven waar hij op dat moment dan wel was. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Verdachte is vier dagen na de overval aangehouden. Op een dergelijk korte termijn moet het voor verdachte nog mogelijk zijn zich te herinneren waar hij op het betreffende moment is geweest. De rechtbank neemt dan ook aan dat verdachte wel kan aangeven waar hij op dat moment was, maar dat om hem moverende redenen niet wil. Nu verdachte in deze situatie, die om een geloofwaardige verklaring schreeuwt, zo’n verklaring niet geeft kan dat in de ogen van de rechtbank alleen maar zijn omdat hij iets te verbergen heeft, namelijk dat hij de persoon is geweest die [kledingwinkel 1] heeft overvallen.
De overvaller van feit 1 vertoont zowel wat betreft zijn uiterlijk, als manier van optreden een aantal opvallende overeenkomsten met de overvaller op [kledingwinkel 2], feit 2. Lengte en postuur komen overeen, beiden zijn met de fiets, de overvaller draagt een witte muts over het hoofd, hij heeft een gekreukte plastic zak in zijn hand waarin het geld gedaan moet worden en er is sprake van een zwart pistool. In beide gevallen is ook het gedrag van de overvaller tijdens de overvallen in hoge mate identiek. Op zich ziet de rechtbank wel onder ogen dat genoemde details ieder voor zich niet heel bijzonder zijn. Maar het feit dat ze allemaal samen komen bij beide overvallen maakt toch dat er duidelijk betekenis aan kan worden toegekend.
Een en ander wordt bovendien nog aangevuld met de herkenning van de verbalisanten die in de opnames van het observatieteam de persoon herkennen die vlak voor de overval voor [kledingwinkel 2] op en neer liep.
Het vorenstaande tezamen maakt dat de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de overval op [kledingwinkel 2] heeft gepleegd.
Dezelfde overeenkomsten bestaan met de overvaller van feit 3, het tankstation aan de [G.] 1. Weliswaar is hierbij geen fiets waargenomen, maar de overvaller draagt een identiek T-shirt als verdachte tijdens zijn aanhouding en er wordt op het pistool een grijs/zilveren onderdeel waargenomen zoals ook op het pistool van [naam verdachte] is aangetroffen. Kortom, wederom is er sprake van een groot aantal bijzonderheden die ieder voor zich niet heel erg onderscheidend zijn, maar dat door de terugkerende onderlinge samenhang wel worden.
Daarom acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de overval op het tankstation heeft gepleegd.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de rechtbank, indien zij niet tot een vrijspraak zou komen, aanvullend onderzoek zou moeten laten verrichten naar de plek waar de gsm van verdachte is geweest ten tijde van de overvallen van de feiten 2 en 3. Hierover is immer niets bekend en indien zou kunnen worden vastgesteld dat de gsm niet in de buurt van de plekken van de overvallen is, is dat ontlastend voor verdachte. De rechtbank acht dat onderzoek echter niet noodzakelijk nu een eventuele constatering dat de gsm van verdachte niet in de buurt van de plaats van de overvallen is, nog niets zegt over de plaats waar verdachte zelf zich bevindt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een wapen van categorie I onder 7° voorhanden heeft gehad, omdat het dossier hierover tegenstrijdigheden bevat en een nadere beschrijving door een deskundige van het wapen ontbreekt. Verdachte zal dan ook van feit 4 worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 17 juli 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam kledingwinkel 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op voornoemde [naam benadeelde partij 1] en opzettelijk dreigend de woorden heeft toegevoegd: "papieren geld" en "meer";
Feit 2
op 13 juli 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam kledingwinkel 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan voornoemde [naam benadeelde partij 2] en daarbij de woorden heeft toegevoegd: "geef het geld en snel" en "volgende";
Feit 3
op 30 juni 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [tankstation 1] op de [G.], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan voornoemde [naam benadeelde partij 3] en daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Geld".
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 7 jaar op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Verdachte heeft twee overvallen gepleegd op een winkel en een overval op een tankstation. Daarbij was hij gemaskerd en gewapend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het is een feit van algemene bekendheid dat van dergelijke gebeurtenissen veel invloed uitgaat op de slachtoffers. Niet alleen is er angst ten tijde van de overval maar ook nog lang daarna blijven angstgevoelens bestaan. Die situatie wordt voor de slachtoffers doorgaans verergerd omdat zij iedere dag weer terug moeten naar die plek waar ze zijn overvallen. Omdat ze daar werken kunnen ze zich er niet aan onttrekken. Zodoende wordt men dagelijks geconfronteerd met de angst opnieuw overvallen te worden. Dergelijke angsten nemen slechts langzaam af en gaan soms zelfs helemaal niet meer over. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Anderzijds zijn er ernstiger vormen van overvallen denkbaar, bijvoorbeeld die waarbij de bedreigingen zwaarder worden aangezet of zelfs fysiek geweld wordt gebruikt. Hiervan is in de onderhavige gevallen geen sprake geweest. Evenmin is de materiele schade bijzonder groot geweest. De buit was klein en er is verder geen schade aangericht.
Alle aspecten afwegend acht de rechtbank voor een gewapende overval van deze aard een gevangenisstraf van 12 maanden per overval een passende sanctie. De officier van justitie heeft aangegeven dat in het dossier van verdachte nog 7 andere overvallen worden gerelateerd waarvoor hij verdachte, hoewel die niet aan hem ten laste zijn gelegd, ook verantwoordelijk acht. Die zaken neemt de officier van justitie mee bij het bepalen van zijn strafeis.
Nu deze zaken niet aan verdachte zijn ten laste gelegd en evenmin ad info zijn gevoegd, zal de rechtbank de officier van justitie daarin echter niet volgen en de straf bepalen aan de hand van de feiten die zij bewezen acht. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte geen strafblad heeft. Dit alles leidt tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 1650,- terzake van feit 2. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen, met dien verstande dat zij de hoogte van de immateriële schade, gelet op de vergoeding die in vergelijkbare zaken wordt toegekend, toe zal wijzen tot een bedrag van € 500,- en de vordering voor het overige zal afwijzen.
Het door verdachte te betalen bedrag van € 500,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] vordert een schadevergoeding van € 705,- terzake van feit 3. Een bedrag van € 250,- wordt gevorderd voor geleden immateriële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 225,-, respectievelijk € 230,-, ter zake van geldbedragen die bij twee overvallen, op 30 juni 2010 en 15 maart 2010, zijn buitgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade van € 225,- ter zake van de overval op 30 juni 2010 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schade dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast zal de rechtbank de schademaatregel opleggen.
Voor het overige acht de rechtbank de vordering van [naam benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk. De overval op 15 maart 2010 is niet aan verdachte ten laste gelegd. Daarom kan de rechtbank deze vordering niet toewijzen. Daarnaast is gebleken dat de gevorderde immateriële schade geleden is door de zoon van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4], [naam benadeelde partij 3], zijnde het slachtoffer dat in het tankstation aanwezig was tijdens de overval op 30 juni 2010. [naam benadeelde partij 3] heeft zich echter niet als benadeelde partij gevoegd in de zaak tegen verdachte. De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat [naam benadeelde partij 3] als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding aan verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de staat van het bedrag van € 250,- ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 3].
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
De vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], [adres benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 500,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2010;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4], [adres benadeelde partij 4] te betalen een bedrag van € 225,- ter zake van de post gestolen papiergeld 30 juni 2010, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2010;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4], [adres benadeelde partij 4], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 4] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 3], [adres benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van € 250,-, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2010.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. A.J. Hazen en mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2010.
Buiten staat
Mr. I. Becker-Hartenhof en mr. Hazen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juli 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kledingwinkel 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op, althans getoond aan, voornoemde [naam benadeelde partij 1] en/of (vervolgens) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "papieren geld" en/of "meer";
hij op of omstreeks 13 juli 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam kledingwinkel 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op, althans getoond aan, voornoemde [naam benadeelde partij 2] en/of (vervolgens) daarbij de woorden heeft toegevoegd: "geef het geld en snel" en/of "volgende";
hij op of omstreeks 30 juni 2010 in de gemeente Maastricht met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 1] op de [G.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht op, althans getoond aan, voornoemde
[naam benadeelde partij 3] en/of (vervolgens) daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Geld";
hij op of omstreeks 21 juli 2010 in de gemeente Maastricht een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool (merk Combat Master), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703266-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 17 november 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.